Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Kerk en Staat 26

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Kerk en Staat 26

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

XXVI.
Naar aanleiding van deze woorden waarin het gevoelen van de overgroote meerderheid der Synode wordt uitgedrukt, is nu dezer dagen een: „Open brief aan de Synode der Ned. Herv. Kerk” verschenen, gevolgd door een schrijven „Aan de Voorgangers en Leden der Herv. Gemeente.” Beide brieven zijn onderteekend door J.H. Gunning, Arnhem; Ph.J. Hoedemaker, Amsterdam; P.J. Kromsigt, Rotterdam; B. van Meer, Utrecht; Chr. Hunningher, Vlissingen. Hoewel door allen onderteekend is het laatste in naam van allen door den oud hoogleeraar Gunning gereed gemaakt, terwijl het eerste geheel den stempel zijner individualiteit draagt.
Zij nemen het daarin voor de 25 verzoekende Classes op, en trachten de scherpe woorden door de Synode aan het adres der verzoekenden gericht te weerleggen.
Heeft de Synode verklaard, dat het den voorstanders, althans den voorvechters van de voorstellen tot „reorganisatie,” geen ernst is, maar uitsluitend partijzaak, zij antwoorden daarop: „Het is ons om ’s Heeren heerschappij in onze kerk te doen. Onze Heere Jezus Christus regeert Zijn kerk, ook onze Hervormde, door Woord en Geest. Zijn woord, het woord van God, moet daartoe als regel en toetsteen aller waarheid erkend worden, opdat de kerkeraden op den bodem der Belijdenis onzer kerk, overeenkomstig het Formulier ter bevestiging van Leeraren en van Ouderlingen, en in verband met de meerdere vergaderingen onzer kerken de broederlijke tucht der liefde in de Gemeente mogen handhaven.”
Heeft de Synode gezegd: „dat zij ondanks hun roepen, kalm onder die organisatie blijven arbeiden,” zij antwoorden: „En onder die organisatie blijven wij niet „kalm,” zonder het minste gewetensbezwaar te toonen „arbeiden,” zooals gij meent, maar wij noemen onzen toestand eene zonde, aan welke wij allen deel hebben, ook wij die dit verklaren en dus een groot gewetensbezwaar toonen.”
Meent de Synode, dat trouwer arbeid meer geestelijk leven zou wekken, en ligt daarin dus zijdelings de aanklacht, dat er niet allerwege trouw gearbeid wordt, zij antwoorden daarop: „Wij erkennen niet dat onze voorgangers niet krachtig genoeg arbeiden. Enkele, misschien onderscheidene plichtsverzakers mogen onder hen zijn, maar uit ambtelijke ondervinding van vele jaren, in welke wij nevens anderen gearbeid hebben, verwerpen wij de aantijging dat zij niet ijverig genoeg zouden zijn. Integendeel; zij arbeiden tot mat en uitgeput worden toe. De kerk kwijnt niettemin, dat is waar. Doch het is niet uit ijverloosheid der voorgangers, maar omdat zij arbeiden op den verkeerden grondslag onzer organisatie, die ook de meest ingespannen pogingen vruchteloos maakt. Dit kunnen wij bewijzen door een blik op de belijdende kerken rondom ons. Waar eene belijdenis wordt erkend als grondslag, daar zijn de kerken, ook bij geringe welsprekendheid der voorgangers, gevuld, en de belangstelling in de aangelegenheden der gemeente is warm, omdat een belijdenis de harten saam bindt.”
Oordeelt de Synode dat er door trouwer arbeid meer geestelijk leven, leven des Heiligen Geestes gewekt en aanschouwd worden zal, de schrijvers zijn van tegenovergesteld gevoelen, want de vraag stellende: of het geestelijke leven, onder blijvende vigeur der organisatie van 1816, door meer kracht en invloed onzer voorgangers te wekken zou zijn uit den Heiligen Geest, dien de kerk belijdt, beantwoorden zij haar met: neen. Vele, zoo gaan zij dan verder voort, en uitnemende werken der in- en uitwendige zending, die wij hoog waardeeren; veel leniging van allerlei nooden; veel prediking van den waarachtigen Christus met woord en daad; veel religiositeit en warmen geestdrift voor allerlei goeds, niet het minst door „modernen,” „socialisten,” en „budhisten” in onze kerk, zal bevorderd worden. Maar „geestelijk leven” is niet anders dan leven uit den Heiligen Geest, die „ons Christus en alle zijne weldaden deelachtig maakt,” bovenal den mystieke eenheid van hoofd en lichaam, van wijnstok en ranken. En dat leven is niet gemengd uit allerlei bestanddeelen, die onder onze bestaande organisatie door den samenhang der regelementen gelijke bevoegdheid in de kerk hebben. Dat leven „neemt alles uit Christus” en belijdt en beleeft Hem alleen.”
En heeft de Synode gezegd: niet herzie de organisatie maar herzie u zelf, daarop antwoorden zij: „De organisatie onzer Hervormde Kerk weigert het Woord van God als gezag voerenden regel in de regelementen erkend, naar den ordelijken weg der bediening onzer voorgangers in de besturing der kerk te laten heerschen. Zij belemmert dus de heerschappij des Heeren Jezus, die door Woord en Geest, niet door den geest alleen maar ook door het woord, in Zijne kerk, ook in de onze wil heerschen.
Niet onze kerk zelve doet dit, anders zouden wij haar moeten verlaten; daarom moeten wij deze verlaten.”
Deze conclusie is op zijn minst zonderling, hoewel wij ze bij het begin reeds hadden verwacht. Want de schrijvers moesten er van meet af op bedacht zijn, dat zij tot geen conclusie kwamen, die hen buiten, de Herv. Kerk bracht, want dat willen zij tot geen prijs, dat is independentistisch, zegt Ds. Kromsigt. En daarom is hun geheele betoog halfslachtig. Het maakt geen indruk. De woorden zijn op zich zelf wel waar, maar wij zouden den schrijvers van dezen brief wel eens willen vragen: Wanneer gij uw eigen brief aan de Synode leest, gevoelt gij dan niet het dualistische van uw eigen standpunt?
Wij missen eerlijk gezegd, bij deze mannen, wat de president der Synode er in gispte: „ernst.” Open verklaren en schrijven zij, dat de tegenwoordige organisatie de heerschappij van den Christus belemmert; dat zij zonde voor God is; dat er geen leven des Heiligen Geestes onder bloeien nog tieren kan, en toch — doen diezelfde predikanten niet anders dan die organisatie steunen, naar die organisatie leven en voeren zij uit wat die zondige organisatie gebiedt.
’t Is ons een raadsel hoe mannen als Hoedemaker en Kromsigt alzoo kunnen spreken, hoe zij kunnen en durven belijden, dat zij zich op een zondigen weg bevinden en in een zondigen toestand verkeeren, en nochthans daarop voortgaan.
’t Is ons een raadsel, hoe zij jaar op jaar een schare van jongelieden trouw aan die zondige organisatie kunnen doen beloven; hoe zij aan eenige kerkelijke vergadering kunnen deelnemen, daar deze alle volgens de voorschriften van deze organisatie moeten worden gehouden; hoe zij kunnen uitvoeren eenig bevel of besluit dezer organisatie, daar zij weten dat zij de kerk doodt; hoe zij kunnen uitgaan met volle vrijmoedigheid om een dienaar des woords te bevestigen, en die een belofte voor God af te vragen, waarvan zij zelve weten, dat hij haar in den bestaanden toestand niet houden kan.
Zij zullen zeggen: Maar wij protesteeren! Wij wekken de gemeenten op! Daarover een volgende maal.
Ds. H. Janssen

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 15 april 1904

De Wekker | 4 Pagina's

Kerk en Staat 26

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 15 april 1904

De Wekker | 4 Pagina's