Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Kerk en Staat 31

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Kerk en Staat 31

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

XXXI
Grondige bestudeering van de historische feiten, die zich om de jaartallen 1834, ’86 en ’92 groepeeren, zeiden wij in ons vorig artikel, is de eenige weg, welke tot den waarachtigen vrede en Gode welbehagelijke eenheid der kerk kan leiden.
En van deze grondige bestudeering der historische feiten vertoont nu Ds. Wisse’s brochure geen spoor.
Hij zegt wel in zijn woord vooraf, dat hij niet getracht heeft in de eerste plaats een geschrift te leveren van litterarische of wetenschappelijke beteekenis, maar van praktischen aard, doch dit laatste ontslaat een schrijver niet van de verplichting in alles waar te zijn.
Inzonderheid geldt dit van den dienaar des Woords, waar hij schrijft tot voorlichting van eenvoudigen en tot bemoediging van bezwaarden.
Dan moet hij waar zijn in de voorstelling der feiten, waar in de aanhaling, uitlegging en toepassing der Heilige Schrift, waar in de beantwoording en wederlegging van de bezwaren die worden opgeworpen. En dat nu is Ds. Wisse van Leiden niet.
Zijn brochure hier en daar zeer zalvend van toon en overvloeiende van „epitheta” waar hij leeraars uit vroeger dagen aanhaalt, is nochtans niet vrij van hartstochtelijkheid, zij draagt de duidelijke sporen van geschreven te zijn onder den indruk van de beroeringen, die zijn eigen optreden en ijveren voor de plaatselijke ineensmelting had veroorzaakt, en zulk eene gemoedsstemming is zeker noch de juiste noch de gewenschte om een zoo teeder onderwerp als dit te behandelen.
Als van zelf moet men er dan wel toe komen, om de objectieve waarheid voor subjectieve meeningen in te ruilen, of deze laatste zoodanig over de eerste te laten heerschen, dat zij ten eenenmale onkenbaar wordt.
Wat men zelf gaarne wil, tracht men ook wetenschappelijk te rechtvaardigen, al zal men dan ook zijn bewijsvoering staven met namen van oude schrijvers.
Dit blijkt al aanstonds in het eerste deel van deze brochure, dat tot opschrift draagt: „Wat we onder de plaatselijke vereeniging verstaan”.
Reeds bij het begin stuiten wij op eene door en door onware voorstelling, als de schrijver zegt: dat wij door de vereeniging van 1892 en door den naam Gereformeerde kerken weer gekomen zijn in het voetspoor onzer vaderen als Calvijn, Brakel en Hellenbroek.
Men gelooft zich haast de oogen niet, wanneer men zulke uitspraken leest. Natuurlijk is dit koren op den molen der Doleantiemannen, die niets liever vernemen, dan dat zij de scheiding hebben terecht gebracht en weer in het zuivere spoor hebben geleid.
Maar gevoelt Ds. Wisse niet, dat Hij daarmede een streep haalt door een geschiedenis, die als met den vinger Gods is beschreven, de geschiedenis der Christelijke Geref. kerk in Nederland, van 1834 tot op 1892?
Immers waar wij in 1892 pas in het voetspoor der vaderen kwamen, daar volgt als van zelve daaruit, dat wij tot op ’92 ons buiten dat voetspoor hebben bevonden, en alzoo wordt de scheiding van ’34 in haar begin, haar standpunt en ontwikkelingsgang veroordeeld.
Wij verwachten dat Ds. Wisse ons dit nader zal willen aantoonen, of ons zal trachten terecht te brengen indien wij ons vergissen.
In het vervolg van dit eerste deel gaat de schrijver nu eerst in het licht stellen, wat wij zooal niet onder de plaatselijke vereeniging hebben te verstaan.
„Er is gezegd: plaatselijke vereeniging wil zeggen, dat wij dan moeten gelooven aan een veronderstelde wedergeboorte”. Daarop antwoordde de schrijver; onwaar, dat bedoelt de plaatselijke ineensmelting ganschelijk niet. Wij zeggen hem dit na maar laten er onmiddellijk opvolgen, dat de plaatselijke vereeniging dit wel terdege insluit. Het is een bekende zaak, dat er tweeërlei opvatting over den Doop in de Geref. kerken bestaat, en waar nu deze opvattingen ook in de plaatselijke kerken, die vereenigen zullen, vertegenwoordigd zijn, laat daar Ds. Wisse ons eens bewijzen, dat de vereeniging buiten de onderstelde wedergeboorte kan omgaan. Hij leert ze niet, aldus verklaart hij, maar Ds. Rudolph leert ze wel, en straks zal als de vereeniging een feit is. Ds. Wisse den kansel van zijn colega betreden en omgekeerd deze den zijnen zal dan zijn eigen gemeente, die ze tot nu toe niet hoorde uit zijnen mond, haar niet moeten vernemen uit den mond van zijn collega, of zal deze ze daar verzwijgen?
De plaatselijke vereeniging gaat volstrekt niet buiten de onderstelde wedergeboorte om, gelijk Ds. Wisse beweert, maar zij is er onmiddellijk in betrokken.
„Er is gezegd! de plaatselijke vereeniging wil zeggen: dat men aan onze geldmiddelen wil komen” en daarop antwoordt de schrijver: roekeloos is zulke taal; de kerk van Christus is geen koopmansbeurs of bank. „Draagt elkanders lasten en vervult alzoo de wet van Christus”.
Wij zeggen hem dit eerste na, hoewel, wij de aanhaling van dit apostolische woord in dit verband misplaatst achten. Maar Ds. Wisse weet zeer goed, dat de plaatselijke vereeniging niet buiten de geldmiddelen omgaat en dat zij in menige plaats de schulden last der gemeente aanzienlijk heeft vermeerderd. En indien hij dit niet weten mocht, laat hij dan eens een blik werpen in het „Besluit tot ineensmelting van de Geref. Kerk A en Geref. kerk B, beide te ’s Gravenhage”. Daar zal hij in de vierde bepaling het navolgende kunnen lezen: „De bezittingen en schulden der beide kerken, evenals hare rechten en verplichtingen tegenover derden, ook met name alle verbintenissen in zake traktementen en salarissen, blijven ten bate en ten laste van de ééne vereenigde kerk. — Met betrekking tot het onroerende goed, dat op naam staat van ieder der beide kerken, zal door den betrokken kerkeraad aan het kadaster mededeeling gedaan worden van de naamverandering van den eigenaar”.
Duidelijk blijkt dus, dat de voorstelling van Ds. Wisse als zou de plaatselijke vereeniging de geldmiddelen niet raken, ten eenenmale onwaar is. Integendeel de plaatselijke vereeniging kan en zal oorzaak zijn dat menige gemeente met een schuld wordt bezwaard, die zij zelf nimmer heeft gemaakt, eene schuld die nog dateert uit den lijd, toen men zoo broederlijk was gezind jegens de Christelijks Geref., dat men kerkeraden oprichte en kerken bouwde, vlak tegenover de bedehuizen van de mannen van 1834.
Ds. H. Janssen

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 27 mei 1904

De Wekker | 4 Pagina's

Kerk en Staat 31

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 27 mei 1904

De Wekker | 4 Pagina's