Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Kerk en Staat 36

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Kerk en Staat 36

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

XXXVI.
Wij komen thans tot het derde deel van W.’s geschrift, getiteld: „de Bezwaren.” Besluit daaruit echter niet, dat er voor W. bezwaren zijn: die bezwaren worden gemaakt door hen, die tegenstanders van de vereeniging zijn, en die opgeworpen bezwaren wil hij trachten te weerleggen.
Den Christen, zegt W., is het geboden te leven: „ziende in het gebod en blind in de toekomst.” Eischt ons beginsel dus het een of ander, al waren daar nog zulke bezwaren aan verbonden, dan is en blijft het onze roeping den eisch van het beginsel te gehoorzamen.
Laat W. in Leiden nu ook toepassen wat hij daar heeft gezegd. Want als de plaatselijke vereeniging te Leiden volgens W. eisch van het beginsel is en wel zoo eisch, dat er geen bezwaar, hoe groot ook, de doorwerking en toepassing van dat beginsel kan en mag tegenhouden, dan mag en moet hij nu ook te Leiden niet halverwege blijven staan. W. is begonnen met de gemeente den eisch van dat beginsel voor te leggen. Hij heeft daartoe, gewapend met eenige oude schrijvers, den kansel beklommen en aan hunne hand, tot groote ergernis van velen, dien eisch van dat beginsel in het licht gesteld, nu moet hij ook de kroon op zijn arbeid zetten en den eisch handhaven. Waar het niets anders dan gemaakte bezwaren zijn, daar moet hij voor die bezwaren niet terugtreden, want indien hij dat deed, dan zou, het zijn zijne eigene woorden, het beginsel ophouden een beginsel te zijn. Dus nu niet blijven staan, maar doorgaan, zich niet dekken met uitvluchten van: de tijd is er nog niet, de gemeente is er nog niet rijp voor. Indien het plaatselijk gescheiden leven tegen het beginsel is, dan is het een zondige toestand, waaraan een eind moet worden gemaakt trots al de bezwaren.
Maar wat doet W. nu te Leiden? Handhaaft hij het beginsel? Wijkt hij niet voor de bezwaren? ’t Is verwonderlijk! Op eens heeft hij beginsel met eisch opgeborgen. Ja de classikale vergadering blijkt zelfs van een ander gevoelen te zijn geweest, want naar verluidt zou het hem zelfs classicaal verboden zijn, binnen een bepaalde tijdruimte over de plaatselijke ineensmelting te spreken. Wij kunnen niet gelooven dat het waar is, en indien het waar is en W. heeft zich daaraan onderworpen, dan is het beginsel, dat W. heeft ontwikkeld, al een heel zonderling. Dan is hij nog lang geen Luther voor zijn beginsel.
Dan bewijst hij daarmede weinig vertrouwen in dat beginsel te bezitten.
W. bespreekt en weerlegt in dit deel eenige gemaakte bezwaren, maar de wijze waarop hij de voornaamste weerlegt, is zoo door en door onwaarachtig en tevens zoo door en door misleidend, dat wij er een woord van protest tegen richten moeten.
Wij spreken thans niet van de wijze, waarop hij ook hier vader van Velzen laat optreden en zijn gulden woorden misbruikt.
Of deze „vierendertiger” de vereeniging van al de Gereformeerden tegenover den afval van het geloof in Nederland niet vurig heeft begeerd, wie zou er aan twijfelen? Maar wij betwisten aan W. het recht deze woorden uit zijn verband te rukken en dan uitteroepen: „Wie heeft nu den moed, om te zeggen: Van Velzen dwaalt? Kom, wie is de eerste? Hebt ge dien moed? Maar beroept u dan niet meer op de vaders der scheiding, uw argument is dan vervallen.”
Als 4e bezwaar stelt W.: Als wij vereenigen en ineensmelten, komt dwaalleer in de kerk: onderstelde wedergeboorte enz. Hoe wederlegt hij nu dit bezwaar?
Eerstens zegt hij: Is dit dwaalleer, dan is die nu al in de kerk en moogt gij niet langer de verkondigers daarvan in één kerkverband toelaten; ge komt n. l. al saam en besluit saam in één classis en Synode.
Erkend wordt dus door W. dat in de Geref. kerken die stukken geleerd worden als onderstelde wedergeboorte, rechtvaardigmaking van eeuwigheid en wedergeboorte voor de roeping.
De Wekker zegt het dus niet, gelijk menigmaal zoo schamper verweten wordt, maar Ds. Wisse, Geref. predikant te Leiden erkent openlijk, dat die stukken in de Geref. kerken geleerd worden.
Maar wat zegt W. verder?
„Als we ineensmelten, krijgt ge juist gelegenheid om dan goed toezicht daarop te houden. Terwijl de oplossing dan ook niet is gedeeldheid, want éénheid eischt Gods woord, maar de dwaalleeraren bestraffen en desnoods afzetten.”
Wat sofisme! Allereerst de schijn alsof hij iets voor dat bezwaar gevoelt. Maar dit zal ons aanstonds anders openbaar worden. Tweedens de voorspiegeling, alsof men door de plaatselijke ineensmelting juist de gelegenheid krijgt om goed toezicht daarop te houden. Welk een fatale leuze! Waarop wil men door de ineensmelting goed toezicht verkrijgen? Dat deze stukken niet zullen worden geleerd! Dat men leertucht zal kunnen oefenen over Rudolph en Renkema, die in hun „Verklaring van de gelijkenissen” een verklaring tegenover die van Jezus zelf durven stellen! Dat zij zullen worden behandeld, die openlijk durven leeren, dat Paulus als een wedergeborene de gemeente Gods heeft vervolgd, en dat, in strijd met het getuigenisse Gods, de zondaar moet leven om te hooren, in plaats dat hij door het Woord te hooren levend wordt!
Weet W. dan niet wat de Synode van Middelburg in ’96 heeft besloten in zake deze stukken? Is hij vergeten dat beide voorstellingen in de hedendaagsche Geref. kerken op grond van dit Synodale besluit recht van bestaan hebben?
Men tracht dit goed te praten met de bewering, dat dit ten tijde onzer vaderen evenzoo was. Dat ook toen deze beide richtingen recht van bestaan hadden in de kerk. Maar dat is een miskennen van de historie. Waar blijft Ds. Winckel met zijn opgave van „oude schrijvers”, die leeren wat er thans in de Geref. kerken geleerd wordt? ’t Is reeds eenige maanden geleden, maar nog steeds laat die opgave zich wachten. Zij zal ook wel nimmer komen, om de eenvoudige reden, dat zij niet gevonden kunnen worden.
En daarom noemen wij het een fatale leugen, wanneer W, zegt: dat men door inéén te smelten juist de gelegenheid krijgt om daarop goed toezicht te houden.
Dat toezicht bestaat niet en in de Geref. kerken heerscht in deze stukken volkomen leervrijheid.
Maar wat W. in de derde plaats schrijft is nog erger.
Daarover een volgende maal.
Ds. H. Janssen

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 juli 1904

De Wekker | 4 Pagina's

Kerk en Staat 36

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 juli 1904

De Wekker | 4 Pagina's