Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Kerk en Staat

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Kerk en Staat

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

De Haagsche Synode had zich ook dit jaar weer uit te spreken over de „Reorganisatie der kerk,” Ten vorigen jare had zij hare meening op dit punt reeds duidelijk uit gesproken en waren de mannen van reorganisatie: Gunning, Hoedemaker c. s. door den toenmaligen president Dr. v. d. Flier op bijkans beleedigende wijze ter deure gewezen, zoodat sommigen meenden dit jaar de Synode met hetzelfde niet te moeten lastig vallen. Anderen, gedachtig aan het smeekgebed der verongelijkte weduwe, dat ten slotte het hart van den on rechtvaardigen rechter vermurwde, oordeelden dat men moest voortgaan met vragen, zoolang totdat men verkreeg wat men vroeg.
De Synode besefte echter ook nu weer, dat zij niet geven kan wat gevraagd wordt. Want de mannen der reorganisatie vragen, in ronde woorden uitgedrukt, niet anders, dan dat de Synode zich zelven ontbinden zal. Want hoe men het ook keere of wende van die zijde en welk recht men ook de Synode in dezen nog toekennen wil, feit is het, waar men tot reorganisatie langs zuiver kerkelijken weg komt, daar loopt zij stellig op eene ontbinding der tegenwoordige Synode en op eene knotting van hare macht uit.
En daarin heeft zij voorshands nog allerminst lust.
Zoolang zij het huis dat haar niet van Godswege, maar van koningswege werd toevertrouwd, zoo weet te besturen, dat niemand het voor een ander wil inruilen, heeft zij allerminst reden om heen te gaan.
Want wel wordt in adressen en voorstellen een duidelijk en krachtig streven naar verandering uitgesproken, maar in de praktijk bewijzen adressanten, dat men die verandering misschien wel ten koste van iets, maar nooit ten koste van alles wil.
Ditmaal ware er drie verschillende voorstellen in zake reorganisatie bij de Synode ingediend.
Zes leden der Synode wenschte eene commissie van 5 leden uit de bekende voorstanders der reorganisatie, die een schema van reorganisatie zouden ontwerpen en dit ter beoordeeling bij Synode indienen.
Een weinig verder ging het tweede voorstel, uitgaande van eenige Classes, dat de Synode eene commissie zoude benoemen. Het verstrekkende was wel het voorstel, dat ingezonden was door de Classis Amsterdam, dat hierop neer komt: dat er eene constituante zal worden bijeen geroepen, bestaande uit een afgevaardigde van iedere Classis, welke constituante een ontwerp van reorganisatie maakt, hetwelk, wanneer het door de meerderheid van de afgevaardigden der gemeente op de Classicale vergaderingen is aangenomen, kracht van wet zal hebben.
Wanneer men nu weet dat de Hervormde Kerk uit 45 classes bestaat en de orthodoxen in 33 daarvan de meerderheid vormen, dan is dit laatste plan niet onaardig bedacht. Immers, ware de Synode daarop ingegaan, dan waren hare dagen spoedig geteld geweest. Prof. Daubanton de jongste kerkelijke hoogleeraar te Utrecht, was rapporteur over deze voorstellen.
In zijn rapport verklaarde hij het liefst de constituante te zien, en zoo dit te veel bezwaar ontmoet, dan zou hij het voorstel van de zes leden der Synode aanbevelen.
Andere leden en kerkelijke hoogleeraren bestreden de conclusie van dit rapport en tot stemming overgaande verwierp de Synode bij vernieuwing de voorstellen en verzoeken tot reorganisatie bij haar ingediend.
Of nu na deze beslissing de voorgenomen samenkomst van ambtsdragers in de Ned. Herv. Kerk toch zal doorgaan, zullen wij moeten afwachten.
Met welk doel en tot welk einde zij dan zal zamenkomen, zien wij met eenige spanning te gemoet, want de mannen der reorganisatie raken toch gaandeweg meer in de knel. ’t Moet onzes inziens thans een van beiden: of men moet den bestaanden toestand lijdelijk aanvaarden, want van de Synode is noch met vragen noch met smeeken iets te verwachten, daar zij zich zelve ten offer zou moeten brengen en daartoe heeft zij zich zelve veel te lief, of men moet doen zien dat het ernst is, de daad bij het woord voegen en het werk der reformatie zelf ter hand nemen, op gevaar van schorsing en afzetting.
Maar heeft men nu tot dit laatste den moed des geloofs?
Want lijdelijk verzet kan geschieden zonderdat het ons iets kost; men wordt er misschien een „gespikkelde” door onder de broederen, maar daarbij blijft het.
Doch geheel anders wordt het, wanneer de lijdelijkheid in dadelijkheid overgaat, wanneer men eenvoudig de hand aan den ploeg slaat en niet omziet naar hetgeen achter is, wanneer niet langer meer gevraagd, wat zeggen de Synodale bepalingen en kerkelijke reglementen, maar wanneer allereerst in hart en op lippen leeft: „Wat zegt de Heere?”
Dan gaat het in 1904 nog niet anders dan het in 1834 ging. De oude haat en bittere vijandschap tegen het oprechte geloof, tegen alles wat in geest en waarheid van Christus is, zoude andermaal opvlammen en weer zou het worden aanschouwd: dat er voor zulken geen plaats in de herberg is.
Dat geloof wenschen wij van heeler harte ook in dezen onzen Hervormden broederen toe. Wij gevoelen iets van hun knellende positie, wij verstaan eeniger mate hun weifelende houding, maar wij hopen, dat ook dit alles hen op de knieën in de binnenkamer brengen zal.
Want daar moet het allereerst hen en ons, ja allen die het wel met Zion meenen, henenleiden.
Scherp en bitter zijn jegens elkander, ketens hechten op elkanders gebreken en zich verheugen in elkanders gebreken, het vereenigt niet, maar het verdeelt. Het mag onder ons zelfs niet worden aanschouwd.
Al te veel wordt er in onze dagen over de kerk geschreven en gestreden, maar zou er ook zooveel in het verborgen voor haar gebeden worden?
En het gebed met en voor elkander vereenigt, verbindt, vernedert en verteedert ons voor het aangezichte Gods.
Dat gebed zij onzen Herv. broederen van heeler harte toegewenscht.
Kome het bij hen tot de vraag: „Heere! wat wilt gij dat wij doen zullen!”
Kome het bij ons tot de bede:


Breng, Heer’, al uw gevang’nen weder
Zie verder op uw erfvolk neder;
Verkwik het als de watervloed,
Die ’t zuiderland herleven doet.

Ds. H. Janssen

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 16 september 1904

De Wekker | 4 Pagina's

Kerk en Staat

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 16 september 1904

De Wekker | 4 Pagina's