Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Elkander vertroosten

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Elkander vertroosten

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Zoo dan vertroost elkander met deze woorden.” 1 Thess. 4 : 18.

Tot alles wat den mensch in dit leven smarte aanbrengt en wat gedurig stof geeft tot weenen behoort ook dit: dat wij allen aan den dood onderworpen, gedurig smartelijke verliezen hebben te betreuren, als van onze bloedverwanten en naastbestaanden aan onze rechteren linkerzijde door den dood wegvallen. In die ontzaglijke werkelijkheid, waarin God de Heere op zulk eene geheel eenige wijze Zijne souvereiniteit en almacht openbaart, waartegen geen schepsel iets vermag, wordt ieder mensch zijne afhankelijkheid gewaar, maar blijkt ook hoe groot de behoefte is aan troost.
En Gode zij dank voor Zijne onuitsprekelijke genade: er is troost als we wegens het gevoel van gemis onze in Christus ontslapenen betreuren.
Was hun gezelschap, was hunne tegenwoordigheid ons zoo aangenaam, ook Gods kinderen gaan den weg van alle vleesch. Het is den mensch gezet éénmaal te sterven. Maar er is verwachting voor hen, die in oprechtheid gewandeld en den Heere gediend hebben. Er is een leven na dit leven. Die in Christus gelooven zullen leven al waren zij ook gestorven. Door de opstanding van Christus is ook de opstanding Zijner geloovigen gewaarborgd. Wordt na den dood de ziel van den geloovige van stonden aan tot Christus haar Hoofd opgenomen in den hemel, ook het lichaam, dat hier sterft en tot stof wederkeert, zal eens worden opgewekt en met de ziel vereenigd in eeuwige gelukzaligheid deelen. Door Zijn lijden in ziel en lichaam heeft Christus ziel en lichaam beide door Zijn bloed gekocht. Zij zijn Zijn eigendom. Die met Hem leven en met Hem lijden, zullen ook met Hem verheerlijkt worden. En zij die leven zullen als Christus op de wolken komt, zullen zonder sterven in een oogenblik, in een punt des tijds veranderd worden. Het verderfelijke zal dan onverderfelijkheid en het sterfelijke zal onsterfelijkheid aandoen. Wordt hier het gemis gevoeld als de Heere van Zijne gunstgenooten aan onze zijde wegneemt, we mogen dan wel treuren, maar niet als degenen, die geen hoop hebben.
’t Is niet hetzelfde hoe de mensch leeft, maar ook grootelijks is onderscheiden hoe de mensch sterft. Was het leven niet anders dan een verloren leven, dan blijft het voor hen, die geen verzoening gezocht en gevonden hebben in dat bloed, dat van alle zonden reinigt, een ontzettend woord, dat we lezen in de Heilige Schrift, waar de Heere zegt, een iegelijk te zullen vergelden naar dat zijn werk op aarde is geweest. Schrijft Paulus aan de gemeente der Thessalonicensen, dan zien we in ons teksthoofdstuk welk een loffelijk getuigenis de apostel van die gemeente geeft. ’t Was niet noodig dien geloovigen te schrijven van de broederlijke liefde, want, zegt de apostel „gij zelven zijt van God geleerd om elkander lief te hebben.” Zijn die Thessolonicensen in dezen zoo rijk van God gezegend, Paulus wil dat zij ook niet ontwetend zijn omtrent degenen die ontslapen zijn. Die in Jezus ontslapen zijn zullen ook met Jezus opstaan, zij zullen eens in heerlijkheid gezien worden met Hem. Zij mogen dan gestorven, of zooals het met een verzachtend woord uitgedrukt wordt „ontslapen” zijn, maar zij leven desniettegenstaande voort. De dood was voor hen eigenlijk geen dood meer, maar een doorgang tot het eeuwige leven. Voor hen was de prikkel uit den dood weggenomen, aangezien hun dood geen betaling was voor de zonde. ’t Was slechts de aflegging van het lichaam der zonde.
Is het moeielijk elkander te vertroosten in diepe droefheid en bij zwaar verlies, de groote vraag is maar of er grond is waarop en stof is waarmede we elkander kunnen vertroosten. Te zeggen gelijk dat zoo menigmaal gehoord wordt, bij voorkomende sterfgevallen: „ik hoop dat ge den overledene op een betere plaats moogt wederzien”, is, zoo daar geen degelijke grond voor bestaat, meer spotten dan vertroosten. Zelf hebben we dergelijke uitdrukkingen dikwerf gehoord van menschen, die dan in zulke oogenblikken en onder zulke omstandigheden ook eens vroom willen zijn, doch die daarmee helaas toonen hoe weinig besef en indruk zij hebben van hetgeen de Heere in Zijn heilig Woord zoo duidelijk en nadrukkelijk leert.
De Schrift zegt: indien gij niet wedergeboren zijt, zult gij het Koninkrijk Gods niet zien. Die onkruid heeft gezaaid kan geen tarwe maaien. Met hen, die in Jezus ontslapen zijn is het echter anders.
Zij hebben den Heere liefgehad in hun leven. Zij hebben bewezen, een hooger en een beter goed te kennen, dan deze wereld den mensch geven kan. Smaakten zij reeds hier op aarde daar de vrucht van, na dit leven zal in volmaaktheid worden genoten, wat hier slechts in beginsel werd gekend. Daarom wordt van hen gezegd: Zalig zijn de dooden, die in den Heere sterven, van nu aan. Daarom wist Paulus, in betrekking tot zijn eigen persoon, dat ontbonden te worden en met Christus te zijn zeer verre het beste zou zijn.
Daarom hebben al de bijbelheiligen steeds met verlangen uitgezien naar de vervulling van Gods beloften, welke hierop betrekking hebben. Dat deed een Job zeggen: „Mijne nieren verlangen in mijnen school”. ’t Zijn geen woorden van menschen, maar van den verheerlijkten Christus, als we in het laatste bijbelboek lezen, dat de kroon des levens den getrouwen is weggelegd. De Heilige Schrift is rijk aan troost voor hen, die treuren wegens hun in Christus ontslapenen. In de woorden: „en alzoo zullen wij altijd met den Heere wezen” heeft de apostel in het slot van vs. 17 alles in weinig woorden saamgevat. Die woorden doen ons onder meer denken aan den Heere zelf, maar daarbij ook aan de plaats waar Jezus de Heere is, alsmede aan den staat der heerlijkheid waarin de geloovigen hier namaals deelen. Met den Heere wezen, wijst op het beste, op het heerlijkste, op het zaligste gezelschap. De tegenwoordigheid te mogen genieten van Immanuel, van zijn Heere en Heiland, zal al het leed en den jammer dezer aarde voor eeuwig doen vergeten. De hemel zou geen hemel zijn als Jezus er niet was. Toen de Heere Zijne discipelen troostte bij Zijn naderend scheiden, wees Hij hun op het Vaderhuis met zijn vele woningen. Daar ging Hij heen, en daar zou Hij de Zijnen eens tot zich nemen in heerlijkheid. En als een Johannes in zijn eersten algemeenen zendbrief over die heerlijkheid schrijft is zijn antwoord op de vraag: hoe zal het daar eens zijn? „Geliefden! nu zijn wij kinderen Gods, en het is nog niet geopenbaard, wat wij zijn zullen. Maar wij weten als Hij zal geopenbaard zijn, wij Hem zullen gelijk wezen, want wij zullen Hem zien gelijk Hij is.” Christus gelijk. Niet in dien zin, alsof er geen onderscheid zou zijn tusschen Christus en de gezaligden voor Gods troon, maar aan Hem gelijk, voor zoover dat mogelijk is voor een schepsel, dat hoe onbeschrijfelijk ook opgeklommen in eer en heerlijkheid, altijd een schepsel blijft, tegenover het eeuwige en zelfstandigen Woord Gods, dat vleesch geworden is, maar waar te gelijk van wordt getuigt: God is geopenbaard in het vleesch. Aan Christus gelijk, dat is ontdaan van alles wat in dit leven het stempel der vernedering op den naar Gods beeld geschapen mensch drukt, om in ongestoorde zaligheid al dat heil te genieten dat Jezus voor de Zijnen door Zijn lijden en sterven verwierf. De verandering welke dientengevolge den geloovige na dit leven wacht, is inderdaad naar waarde nooit te beschrijven. Dat kan zelfs een Paulus niet. Hij zelf verklaart, dat het geen oog heeft gezien, geen oor heeft gehoord en in geen menschenhart is opgeklommen, wat God bereid heeft dengenen, die Hem lief hebben. Maar al is de erfenis onoverzienbaar groot, genoeg is het ons te weten, dat zij groot, waarlijk groot is. Als erfgenamen van God en medeërfgenamen van Christus zullen Gods kinderen hiernamaals eeuwig zich verheugen in den God huns heils.
Met welk eene kalmte en vreugde des geloofs kan dit alles ons doen denken, aan de zaligheid onzer in Jezus ontslapenen. Daaraan gedachtig kunt ge niet treuren als degenen, die geen hoop hebben. Konden anderen het niet verklaren hoe het mogelijk was, zelfs bij de allersmartelijkste verliezen wel bedroefd, maar toch ook tegelijkertijd verblijd te zijn, hier is dan de oplossing van wat zoovelen raadselachtig schijnt. Door alleen naar beneden te zien, blijft een mensch alleen op zijn gemis staren. Maar dat doet een waar Christen niet. Deze weet ook, wat het is op te zien en te zeggen: Heere! Gij hebt het gedaan, en daarbij te denken aan de zoo dierbare verlossing welke de in Jezus ontslapene geniet, die uit dit mesech en tranental in dat hemelsche Kanaän opgenomen, nu eten mag van den boom des levens, die in het midden van het Paradijs Gods is. Daar trekt men geen rouwgewaad meer aan. Daar dreigt geen kwaad, daar is geen vijand, daar is geen zonde meer. Daar is verzadiging van vreugde en liefelijkheden aan Gods rechterhand eeuwiglijk. Op de vraag dan, waarmede zullen en moeten we elkander vertroosten bij het heengaan en scheiden van hen, wier tegenwoordigheid en gemeenschap ons hier zoo aangenaam was om Christus wil, ontbreekt het waarlijk niet aan stof. Meermalen gebeurt het, dat ouders hun kinderen, dat broeders en zusters elkander zien heengaan naar een ander, soms vergelegen land, en dat men daarbij toch zeer gemoedigd is, met de gedachte: hij of zij die heengaan, doen dit, omdat het zoo zeer in hun belang is, als men meent, zoo dat dan heet, dat men zijn positie daardoor zoozeer verbeteren zal. Ongelijk veel meer reden heeft echter de mensch die God vreest, als hij van zijn bloedverwanten of vrienden ziet afreizen naar de eeuwigheid als menschen van wie in waarheid kan gezegd worden, dat zij in den Heere sterven.
We zien dan wel de heerlijkheid van het lichaam verdorren gelijk een bloem op het veld, we zijn dan niet zelden nog getuige van een bangen en moeielijken strijd, onze ziele kan dan wel ontroerd worden bij de ontknooping van dien engen band waardoor ziel en lichaam aan elkander verbonden zijn, maar opziende naar boven en gedachtig aan des Heeren woord en belofte, dat de Heere de zijnen geleiden zal tot over dood en graf, vervult tegelijkertijd de blijde en zalige hoop ons hart, dat we slechts scheiden voor een tijd. Als een tarwegraan wordt het lichaam in de aarde gelegd, waaruit het eenmaal in onverderfelijkheid en onsterfelijkheid zal worden opgewekt. Eenmaal breekt die blijde, die heerlijke dag des opstanding aan. Dan zal alle vleesch de heerlijkheid Gods zien.
Dan zal alle knie voor Jezus gebogen worden. Schooner en heerlijker dan ooit te voren zal dan het onderscheid worden gezien tusschen hen, die den Heere gediend, en die Hem niet gediend hebben.
Moeten hier zoo velen treuren zonder hoop, wat zal het dan eens zijn voor allen, die zonder Borg en Middelaar geleefd hebben en gestorven zijn!
Op dat groote onderscheid tusschen rechtvaardigen en goddeloozen, wijst ons de H. S., opdat we den Heere zouden zoeken, terwijl Hij te vinden is.
Sneller dan met adelaarsvlucht gaat de tijd voorbij en na dezen tijd zal er geen tijd meer zijn. Zijn Gods kinderen, aan veel lijden, aan veel beproevingen, eindelijk ook aan den dood onderworpen, zij weten het, als door den Heere hun gezegd, dat zij door veel verdrukkingen, dat zij door lijden tot heerlijkheid gaan. Maar vaster dan de bergen der aarde zijn de beloften Gods in Christus Jezus.
„Zoo dan vertroost elkander met deze woorden”.
J. Wisse

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 21 oktober 1904

De Wekker | 4 Pagina's

Elkander vertroosten

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 21 oktober 1904

De Wekker | 4 Pagina's