Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De wortel van Isaï tot eene banier der volken 3

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De wortel van Isaï tot eene banier der volken 3

10 minuten leestijd

„Want het zal geschieden ten zelven dage, dat de Heidenen naar den wortel van Isaï, die staan zal tot eene banier der volken, zullen vragen, en Zijne rust zal heerlijk zijn.” Jesaja 11 : 10.

III.
Aan verschil van opvatting van de woorden dezer profetie heeft het onder de uitleggers niet ontbroken. Sommigen hebben daarin alleen willen lezen het heil dat voor Israël zou dagen in de wederkeering uit Babel. Anderen hebben die profetie alleen zoeken thuis te brengen op het duizendjarig vrederijk. We zullen echter op deze en meer andere opvattingen niet ingaan. We kunnen daartoe over te weinig ruimte beschikken. In verband met het eerste en tweede vers van dit hoofdstuk blijkt ons duidelijk, dat de profeet zeer stellig op ’t oog heeft de komst van den Messias en de heerlijkheid der Nieuw-Testamentisch bedeeling. Dat dit in nauw verband gebracht wordt met Israëls verlossing uit de ballingschap is uit het geheele redebeleid van den profeet duidelijk, maar is ook al weer niets vreemds. Én in het Oude- én in het N. Testament, vinden we zoovele voorbeelden van dergelijke wijze van voorstelling. Maar genoeg, allermeest is men verlegen geweest met de laatste woorden uit dit vers, als we daar lezen: „en zijne rust zal heerlijk zijn”, of zooals het in de grondtaal luidt: „zal heerlijkheid zijn.” Naar de Roomsche opvatting zou daarmee gezien worden op de rust van den Heiland in het graf, waarom men van die zijde heeft vertaald: en zijn graf zal heerlijk zijn. Hierop beriep men zich dan ook menigmaal ter verdediging van de zoogenaamde bedevaarten naar het heilige graf. Van Joodsche zijde wil men hier een profetie lezen van aardsche rust en vrede, wat geheel overeenkomt met de vleeschelijke verwachtingen en aardschgezinde voorstellingen van het koninkrijk van den Messias. Zoo zijn er ook verscheidenheden in overvloed onder andere uitleggers, waar we nu niet op kunnen ingaan. De eenvoudigste en de meest in dit verband passende opvatting is dat men in navolging van geleerde en achtenswaardige mannen hier denkt aan de rust en de heerlijkheid, welke als vrucht moet worden aangemerkt van de komst van den Messias, die als de Wortel van Isaï zal staan tot eene banier der volken, en naar wien de Heidenen zullen vragen.
Dit komt ook overeen met hetgeen het optreden van Christus als zoodanig doet kennen. Leert ons de Heilige Schrift, met het oog op de toekomst, het leven na dit leven, dat er eene ruste overblijft voor het volk van God, de beginselen van de zaligheid en de vreugde, welke hier namaals al Gods kinderen wacht, worden reeds in dit leven gekend en genoten.
Tegenover al de onrust dezer tegenwoordige wereld, tegenover alles wat geen rust noch vrede geven kan aan het arme zondaarshart, tegenover het farizeïsme en alle eigengerechtigheid, gaat van Christus de roeping en de noodiging uit tot de ware rust. In het: „Komt herwaarts tot Mij, allen dle vermoeid en belast zijt, en Ik zal u rust geven”, zien we op de meest duidelijke wijze bevestigd dat in en bij Christus, en bij Hem alleen, de ware rust te vinden is.
Profeteert de Ziener des Ouden Verbonds van de zegeningen der latere bedeeling en van de vrucht welke de scheut uit den afgehouwen tronk van Isaï zal voortbrengen, dan hooren we een Paulus in Rom. 15 met aanhaling dezer profetie getuigen: Op Hem zullen de Heidenen hopen.
Waar dan ook het evangelie naar den eisch des Woords wordt gepredikt, komt dat evangelie tot zondaren, Joden en Heidenen, wie ze ook zijn, met de verzekering van ’s Heeren wege, dat Christus niet afwijst, die tot Hem komen.
En wat zij genieten, die door den nood gedreven, hulp en troost bij Hem zoeken, kan in waarheid heerlijk genoemd worden. Vondt ge te voren nergens rust, zaagt ge u alles, waarop ge wildet bouwen en vertrouwen, ontvallen, zoodat alle hoop u gansch ontviel, daar niemand zorgde voor uw ziel, wat blijdschap geniet de ziel, die onder Jezus’ banier ruste vindt. Heerlijk was de rust voor Hem, die ze verwierf, toen na al Zijn lijden en na Zijn bitteren en smartelijken dood, al Zijn vijanden waren overwonnen. Maar heerlijk is evenzeer de rust, welke door het geloof in Hem, die de ware Rustaanbrenger is, genoten wordt. Die rust kent het ongeloof niet. Die rust kennen de kinderen dezer wereld niet. En toch heeft ieder menschenhart zoo zeer behoefte aan die rust. In zijn blindheid en dwaasheid zoekt de mensch heil, waar het niet te vinden is. Men jaagt de ijdelheden na, maar kan er onmogelijk bevrediging in vinden. En is men eenmaal aan het eind gekomen van al zijn ijdele genietingen, maar ook aan het einde van den genadetijd, dan eindigt dat arme, dat droeve, dat verzondigde leven in de vreeselijkste teleurstelling.
Daarom is voor ieder mensch niets noodzakelijker en niets dierbaarder dan te vragen naar Jezus. In iedere zondaar, die getrokken wordt uit de macht der duisternis tot Gods wonderbaar licht, zien we de bevestiging van hetgeen zoovele eeuwen te voren door Gods heilige profeten is voorzegd. Voorzegd in ’t bijzonder ook in betrekking tot de roeping en toebrenging der Heidenen. Hoe onderscheiden dan ook in landaard, in taal, in ras en wat dies meer zij, hierin blijkt de eenheid van het werk des Heiligen Geestes, dat ontdekkende genade de behoefte aan Jezus doet geboren worden. Dan wordt geen andere banier begeerd, dan is er geen andere banier denkbaar, waarbij en waaronder rust, ware rust gevonden wordt, dan deze in den Wortel van Isaï aangewezen. En wie als vrucht der genade daar mag komen, zal ervaren, dat er geen andere naam is gegeven onder den hemel, door welken we moeten zalig worden. Daarom is de weldaad zoo onbeschrijfelijk groot, dat we van zulk eene Banier kunnen en mogen spreken, dat we onder de bedeeling dezer genade mogen leven. Dat doet liefelijk zijn de voeten desgenen, die het goede boodschapt, die den vrede doet hooren, desgenen die goede boodschapt brengt van het goede, die heil doet hooren, desgenen, die tot Zion zegt: Uw God is Koning.
Dat is hemelsche poëzie, te midden van al het proza van dit tegenwoordige leven. Dat is licht waardoor de duisternis, welke van alle zijden ons omringt, opklaart. In ’t geloof, dat de Heere op Zijn tijd dat heil zou doen komen, hebben des Heeren gunstgenooten reeds onder de Oude Bedeeling zich grootelijks verheugd, en het laat zich verklaren, hoe met klimmend verlangen de vervulling werd verwacht van de toezeggingen van Israëls God. En telken jare als we op 25 December met geheel de Christelijke kerk op aarde worden herinnerd aan de komst van Gods Zoon in het vleesch, blijft het met onverwelkten glans en met onverminderde heerlijkheid: „Hij heeft gedacht aan Zijn genade, Zijn trouw aan Israël nooit gekrenkt”. Was er voor de geloovigen in de dagen waarin Jesaje leefde bijzondere behoefte aan bemoediging en vertroosting, wat zullen wij zeggen, die in zooveel later eeuw leven, op de vraag of die behoefte nu minder groot is dan in die dagen?
Wie met onbenevelden blik rondom zich ziet en met ernst kennis neemt van den algemeenen toestand der volken, zal onmogelijk kunnen tegenspreken, dat bij al het geroep over toenemende verlichting en ontwikkeling, het niet aan donkere wolken ontbreekt, welke hoe langer hoe meer zich gaan samenpakken en oorzaak te over geven, tot de vraag: waar gaan we heen? Staatkundige toestanden en verhoudingen zijn schier overal meer dan ooit gespannen. Maatschappelijke openbaringen doen gedurig denken aan menschen die hun woning hebben gebouwd op een vulkanischen berg. Op kerkelijk terrein is de spraakverwarring zoo groot, dat er in de geschiedenis geen tweede voorbeeld van is te noemen. De algemeene ontaarding van het menschelijk geslacht is inderdaad spreekwoordelijk geworden. Maar op de vraag: wat zal het einde zijn van al deze dingen? staat het vast, dat de trouw onzes Gods nooit wankelen zal. Boven al den jammer en de ellende dezer aard schittert het licht der goddelijke waarheid, het licht van Gods beloften, het licht, dat eenmaal te Bethlehem, in Hem, die de Wortel van Isai wordt genaamd, is opgegaan. Zoo min als voor het Israël van weleer, zullen voor de volken van later tijden, wegens den afval van God en de toenemende ongerechtigheid, de oordeelen Gods uitblijven. Maar hoe donker ook dan Gods weg mag wezen, Hij zal steeds in gunst nederzien op allen die Hem vreezen.
Onder de Heilsbanier Christus, voor de volken opgericht, is een veilige schuilplaats voor allen die in druk en kommer verkeerend, tot Hem de toevlucht nemen. Gelijk de ark van Noach drijven bleef op de wateren van den zondvloed, zoo zal Christus’ kerk drijven blijven op de wateren van vrije genade. En gelijk er van allen die in de ark waren niet één is omgekomen, zoo zal er ook geen enkele ziele verloren gaan, die in Christus geborgen is. Wel waarborgt de godzaligheid niet tegen het deelen in algemeene ellende, naardien in dit leven eenerlei wedervaart beide den rechtvaardigen en den goddeloozen. Maar dit zal onder meer de heerlijkheid en de zaligheid van al het volk van God aan het licht doen treden, zij zullen hunne ziel als een buit uit deze wereld uitdragen. Die naar Christus leerden vragen in hun gezonde dagen, zullen ook in hun stervensure niet te vergeefs op Hem zien.
Tegenover de Heilsbanier naar welke alle door Gods Geest bewerkte zielen vragen, staan zoovele andere banieren. Ach, waarin zoekt de arme en verblinde mensch al geen heil! Hoe groot is het getal dergenen die met de dwazen in hun hart zeggen: er is geen God. Hoevelen antwoorden door daden op de vraag wat het eerste en het voornaamste is waar zij naar vragen: ijdelheid en zingenot. En wie noemt het getal van hen, die in onderscheiding van genoemden, op de vraag waar zij hun heil in zoeken en van verwachten, antwoorden: in en van mijn wetenschap, goede werken of iets dergelijks.
Toch wordt het alom gepredikt, dat Jezus Christus, Gods Zoon in de wereld is gekomen, om te zoeken en zalig te maken wat verloren was.
De tijd om naar Hem te vragen gaat voor ieder mensch snel voorbij, en na dezen tijd zal er geen tijd meer zijn. En hoe vreeselijk klinkt het in de ooren, uit den mond van een stervende te moeten hooren het zoo ontzettende woord: Te laat! Voor hen, die onder het licht van het evangelie hebben geleefd, zal geene verontschuldiging zijn. De Heilsbanier is opgericht. Daarheen te wijzen is de taak Gods trouwen dienaren opgedragen. Wordt dit heil verworpen en veracht, dan zal de mensch het rechtvaardig oordeel Gods niet ontvlieden.
Ongetwijfeld zal dat één der vreeselijkste herinneringen zijn voor hen, die voor eeuwig verloren gaan, in den tijd der genade geleefd, maar op zoo groote zaligheid geen acht geslagen te hebben. En wat is grooter weldaad, dan in de bewustheid te mogen leven, door Gods ontferming ontkomen te zijn aan het eeuwige verderf. Dan is er geen verdoemenis voor hen, die in Christus Jezus zijn. De Banier waaronder de oprecht geloovigen voortreizen naar de eeuwigheid, waarborgt hun zalige toekomst, maar verzekert ook voor dit leven, dat het hun aan het noodige niet zal ontbreken. Wie volharden zal tot het einde, die zal zalig worden. En de rust die er overblijft voor het volk van God, zal heerlijk zijn.
J. Wisse

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 16 december 1904

De Wekker | 4 Pagina's

De wortel van Isaï tot eene banier der volken 3

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 16 december 1904

De Wekker | 4 Pagina's