Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Geestelijk leven (XIV)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Geestelijk leven (XIV)

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

Om de uitnemendheid der kennis van Christus Jezus achtte Paulus alle dingen schade te zijn. Buiten en zonder Christus kent Paulus geen geestelijk leven. Alleen die in Christus is, die is een nieuw schepsel. Maar evenmin kent deze apostel ook wasdom in het geestelijke leven, zonder en buiten geloofsoefening met Christus. Het betoog dezer waarheid willen we met een paar voorbeelden ophelderen.
Allereerst denken we dan aan de farizeën, ten tijde van Christus’ omwandeling op aarde. In schijn had het niemand verder in de oefening van het geestelijke leven gebracht dan zij. In veler oog waren zij de menschen die boven anderen uitmuntten in godzaligheid. Maar hoe geheel anders blijkt de werkelijkheid te zijn, zoodra die bij ’t ware licht gezien wordt. Dat licht was Christus zelf, die het Licht der wereld is. En wat zien we bij nader onderzoek, aan dat ware licht getoetst? Dat juist bij die farizeën de grootste haat tegen Jezus bestond, eenvoudig omdat zij het Licht niet konden verdragen. Hun leven was niet uit God, Zij waren vreemd en ontbloot van gemeenschap met Christus. En ontzettend is het oordeel, dat de Heere uitspreekt over hen, die de duisternis liever hebben dan het licht, omdat hunne werken boos waren.
Als tweede onderwijzing noemen we wat de Heere Jezus eens tot Petrus zeide bij de voetwassching welke wij lezen in Joh. 13. Waar Petrus meende, dat het niet aanging, dat de Heere hem de voeten zou wasschen, zeide Jezus tot hem: indien ik u niet wassche, gij hebt geen deel met mij. Het was hierbij niet slechts de vraag of de Heere Zijne discipelen wilde onderwijzen in hetgeen zij door dienende liefde van hun Heere en Meester hadden te leeren, maar ook of het geheim werd verstaan, dat Christus niet gekomen is om gediend te worden, maar om te dienen. Dit geheim is alleen door het geloof te verstaan. Dit niet te vatten leidt in het praktisch leven lot de dwaling, dat men vooruitgang en ontwikkeling in het geestelijke leven zoekt op eene wijze waarop dat nooit te vinden is.
Men wil dan wel alles doen, maar zonder te verstaan wat de heilige apostel Paulus leert in Rom. 4:5 als hij zegt: „Doch dengenen, die niet werkt, maar gelooft in Hem, die den goddelooze rechtvaardigt, wordt zijn geloof gerekend tot rechtvaardigheid.” Dat anderen deze waarheid misbruiken, om, schande genoeg, heimelijk of openbaar hun roekeloos en zondig leven te bedekken of te vergoelijken, verandert niets aan de waarheid van de zaak zelve.
In Romeinen 12 hebben we, om niet meer te noemen, een kostelijke aanwijzing en breede omschrijving, als antwoord op de vraag, hoe des Christens leven behoort te zijn, zal dat leven aangelegd worden op wasdom en toenemen in genade, in kennis, in liefde, ja in alles wat Gode tot heerlijkheid en den mensch zelve tot zaligheid dienen kan. „Ik bidde u dan, broeders”, zoo zegt de apostel, „door de ontfermingen Gods, dat gij uwe lichamen stelt tot een levende, heilige en Gode welbehagelijke offerande, welke is uw redelijke godsdienst.” En als dan hierop in de 20 volgende verzen is geantwoord op de vraag waarin die bestaat, volgt in het laatste vers de toepassing in de woorden: „Wordt van het kwade niet overwonnen, maar overwint het kwade door het goede.”
Hoe profijtelijk zoodanig leven is, wordt ons in geheel de Heilige Schrift allerduidelijkst geleerd. Niet ééne belofte vinden we daarin gedaan aan de ongehoorzaamheid. Alleen aan de gehoorzaamheid heeft de Heere Zijne beloften verbonden. Die zoekt zal vinden, die klopt, dien zal open gedaan worden en hem die bidt doet God de belofte, dat hij zal ontvangen.
Alles wat de Heere schenkt geschiedt uit vrije genade, alleen om Christus’ wil. Zoo staat het van de zijde Gods gezien. Maar van de zijde des menschen, is het: die niet heeft gestreden, zal ook niet gekroond worden. Op de vraag of dit niet iets tegenstrijdigs is, antwoorden we: ganschelijk niet.
Als onbetwistbaar en onbedriegelijk kenmerk van alle geestelijk leven zegt de Schrift, dat aan de vrucht de boom wordt gekend. De genade aan den zondaar verheerlijkt doet den mensch een nieuw schepsel worden niet alleen, maar doet hem ook bij den voortgang, zal het wel zijn, zich als een nieuw schepsel openbaren. Alleen het beantwoorden hieraan, zij het dan ook slechts in beginsel, is de weg welke tot het gewenschte doel kan leiden, namelijk tot toeneming in heiligmaking zonder welke niemand den Heere zien zal.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 6 januari 1905

De Wekker | 4 Pagina's

Geestelijk leven (XIV)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 6 januari 1905

De Wekker | 4 Pagina's