Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Verzoen onze zonden

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Verzoen onze zonden

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

A. D. te A. doet de volgende vraag: Is het geoorloofd en niet in strijd met Gods Woord, als er gebeden wordt om de verzoening onzer zonden, daar toch Christus eenmaal als het volmaakte Lam de zonden der zijnen door Zijn bloed heeft verzoend? A. D. kan er zich dan ook niet mede vereenigen, als er gebeden wordt: „Verzoen onze zonden”, daar hij meent dat de zonden der geloovigen nog wel vergeven, maar niet meer verzoend behoeven te worden.
De gedachte van A. D. over de bede „Verzoen onze zonden” rust op een misverstand, aangezien de vrager het woord verzoenen in te beperkten zin opvat.
In het Nieuwe Testament vindt men reeds twee woorden in de grondtaal, welke beide door verzoening vertaald worden, doch eene verschillende beteekenis hebben. Die woorden zijn wel beide door „verzoening” overgezet, doch het eene ἱλασµοζ (hilasmos) beteekent opheffing der zondeschuld, uitdelging of bedekking en wegneming der schuld, terwijl het andere ϰαταλλαγϰ (katallagè) vernietitiging der vijandschap, dus bevrediging beteekent. Het eerste veronderstelt schuld, het laatste scheiding, en de scheiding kan eerst een einde nemen als de schuld is betaald. Zonder verzoening in de beteekenis van schuldbetaling (ἱλαµοζ) kan geen verzoening in de beteekenis van bevrediging plaats hebben. Het laatste is dus de vrucht van het eerste. Hieruit kan dus gezien worden hoe het woord „verzoenen” in de Schrift eene verschillende beteekenis heeft.
In de bede „verzoen onze zonde” wordt echter meer gedoeld op de wegneming der schuld, en ook in dat opzicht mag die bede gebruikt, al heeft Christus ook door Zijn volmaakte offer, op Golgotha gebracht, eene volkomene verzoening (bedekking) teweeg gebracht. Wij hebben de verzoening toch te onderscheiden in eene satisfactio (voldoening) en intercessio (tusschentreding). Wat Christus als de Borg Zijns volks hier op aarde verricht heeft, is de satisfactio, wat Hij nog voortgaat in den hemel te doen als de eeuwige Hoogepriester, om de zonde Zijns volks te verzoenen, is de intercessio of tusschentreding. Christus is niet alleen in den hemel als „het Lam dat geslacht is”, dus als de Borg die verzoening deed, maar ook als „de Hoogepriester, die leeft om voor de Zijnen te bidden”, dus als de Borg, die de aangebrachte verzoening nog steeds voor den Vader voorstelt. Evenals de Oud-Testamentische Hoogepriester niet alleen het bloed der verzoening op het verzoendeksel sprenkelde, maar tevens met het reukwerk in het heilige der heiligen inging, zoo ook bracht Christus niet alleen het offer der Verzoening, maar Hij gaat ook voort als biddende Hoogepriester dat offer voor den Vader voor te stellen, pleitende voor de Zijnen. Christus’ offer, eenmaal aan het kruis geschied, is volmaakten van eeuwige kracht, maar nadat Hij op aarde in het voorhof zijn offer heeft gebracht, is Hij door het heilige (de zichtbare hemelen) doorgegaan in het binnenste heiligdom, n.l. de onmiddellijke tegenwoordigheid Gods in den hemel, om daar voor Zijn gedurig struikelend volk op grond van Zijn aangebrachte verdienste te pleiten. Christus’ voorbidding in den hemel is dan ook niets minder dan eene voortgaande toepassing van Zijne offerande. Evenals de Voorzienigheid eene voortgezette schepping kan heeten, zoo ook is de voorbidding van Christus de voortzetting van de verzoening. Gods kinderen toch blijven hier in de strijdende kerk telkens struikelende zondaren, zij moeten bij den dag klagen over hunne zonden, en daarom schrijft Johannes aan hen: „Wij hebben een Voorspraak bij den Vader, Jezus Christus den Rechtvaardige, en Hij is een Verzoening voor onze zonden.” Dus telkens hebben Gods kinderen dien Voorspraak noodig tot verzoening hunner zonden, waar zij telkens zondigen, opdat die Voorspraak voor zulke albedervers gedurig tusschentrede bij den Vader, Hem wijzende op Zijn volbracht verzoeningswerk voor hen volbracht. Evenals Juda voor Benjamin en Paulus voor Onesimus bij Philémon, zoo ook treedt Christus in den hemel op als Voorspraak, niet, gelijk Calvijn zegt, met nederige gebaren, gelijk een mensch bidt, maar zeer heerlijk en luisterrijk als de groote Hoogepriester, die Zijn volk vertegenwoordigt en met Zijne offerande voor den Vader treedt ter verzoening voor de dagelijksche zonden Zijns volks. Natuurlijk wordt met dit voortdurend verzoenend werk van den eeuwigen Hoogepriester als Voorbidder niet bedoeld het offer des kruises als ongenoegzaam voor te stellen of iets af te doen van „het is volbracht,” maar integendeel het volbrachte verzoeningswerk van Christus als eeuwigdurend voor te stellen, ten voortdurend onderpand, dat Hij niet slechts eenmaal de Hoogepriester was, maar aanhoudend de nabijzijnde Hoogepriester blijft van allen, die door Hem tot God gaan. De voorbede of tusschentreding is dus de gedurige vertooning van het offer, gebracht in de volheid des tijds. Een zeker godgeleerde zeide eens van die intercessie of tusschentreding: „Zoo staat Christus ook in dat opzicht eenig en weergaloos daar; feitelijk doet Hij in den hemel onophoudelijk, wat naar de dwaalleer der Roomsche kerk de misdienaar dagelijks op sacramenteele wijze verricht.” Waar dus Christus als Voorbidder de aangebrachte verzoening voortzet door het vertegenwoordigen van het offer des kruises voor den Vader, daar mag het kind van God ook wel bidden om verzoening zijner zonden, daarmede niet bedoelende de satisfactio of voldoening aan het recht Gods door Christus, maar de voortgezette verzoening of voorbede des Middelaars bij den Vader. In den bede: „Verzoen onze zonden” zegt de bidder dus niet: „Laat het offer van Golgotha nog eens gebracht worden,” in dien zin kan om geen verzoening gebeden worden, maar: „Treed met uw offer in bij den Vader, opdat wij door Uwe voorbede de kracht der verzoening aan het hart mogen ervaren.” Het bidden om verzoening der zonden, in de beteekenis van „de behoefte aan de tusschentreding des Middelaars met Zijn offer voor hen die dagelijks in vele struikelen” kan wel de ademtocht van het geestelijk leven van alle kinderen Gods genaamd worden.
Ten slotte merken wij op, dat ook de tollenaar, van wien de Heere Jezus zegt, dat hij gerechtvaardigd afging uit den tempel naar zijn huis, niet anders bad dan om verzoening zijner zonden. De tollenaarsbede toch: O God, wees mij zondaar genadig, luidt letterlijk in de oorspronkelijke taal: O God, verzoen mij den zondaar.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 21 april 1905

De Wekker | 4 Pagina's

Verzoen onze zonden

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 21 april 1905

De Wekker | 4 Pagina's