Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De Zon der Gerechtigheid

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Zon der Gerechtigheid

(Bij het naderend Kerstfeest)

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Ulieden daarentegen, die ulijnen naam vreest, zal de Zon der gerechtigheid opgaan en er zal genezing zijn onder Zijne vleugelen,” Mal. 4: 2a

Hoe ver reikt des zieners blik, als we den laatsten van Israëls profeten hooren gewagen van ’t heil dat de Heere voor Zijn gunstvolk zal doen dagen.
Terwijl de afval zoo algemeen en de duisterheid der tijden zoo groot is, ziet Maleachi, hoe na verloop van eenige eeuwen een dag aanbreekt, die voor de goddeloozen enkel verschrikking, maar voor hen, die den Heere vreezen, een dag van vreugde en groote blijdschap zal zijn. Daarmede heeft de profeet bijzonder op het oog de komst van den beloofden Messias, in het voorgaande hoofdstuk de Engel des Verbonds genoemd. Diens komst zou worden voorbereid door Johannes den Dooper, Gods engel, Gods gezant genaamd, welke den weg zou bereiden voor Hem, die hier aangekondigd wordt onder de zinrijke benaming van Zon der gerechtigheid. Had Jesaja in den naam des Heeren tot zijne tijdgenooten gezegd: „Uw licht komt en de heerlijkheid des Heeren gaat over u op”, hier vinden we het antwoord nader omschreven op de vraag, hoedanig dat licht zou zijn. Geen sterrenlicht noch maanlicht, maar licht gelijk de zon alleen uitstraalt. Had men oudtijds vorsten en grootwaardigheidsbekleeders oneigelijk meermalen met den naam van zon vereerd, om daarmee aan te wijzen de hooge en geheel eenige plaats welke zij onder hun volk innamen, Christus, als de beloofde Messias, draagt den naam van Zon in geheel eenigen zin. Dit blijkt duidelijk uit hetgeen van die Zon wordt getuigd: „Hij zal opgaan als de Zon der gerechtigheid en er zal genezing zijn onder Zijne vleugelen.” Als een groote weldaad en bijzondere gunst wordt dit beloofd aan hen, die den Heere vreezen, en dat wel in tegenstelling met de ellende welke de goddeloozen te wachten hebben. De zinnebeeldige benaming Zon doet ons allereerst denken aan groote heerlijkheid. Welk een luister en heerlijkheid verspreidt reeds de zon, dat groote hemellicht, door God geschapen tot een licht des daags. Van die zon getuigt de Psalmist (Ps. 19): „die is als een bruidegom uitgaande uit zijne slaapkamer, zij is vroolijk als een held om het pad te loopen”.
De zon is een der grootste sieraden in Gods schepping. Zij is de dagvorstin, die eiken dag bij vernieuwing geheel Gods schepping verlicht en de geheele wereld met haar glans en heerlijkheid vervult. Ook in en door haar wordt ons voortdurend Gods almacht, majesteit, heerlijkheid en goedertierenheid gepredikt. In Christus, de Zon der gerechtigheid , is ons nog oneindig veel meer en grooter heerlijkheid geopenbaard. Hoe schoon is reeds de jubel van een Simeon in den tempel, waar hij dankend en aanbiddend den Heere prijst voor de zaligheid, door God bereid voor het aangezicht van al de volken, een licht tot verlichting der Heidenen en tot heerlijkheid van Zijn volk Israël. De geboorte van Christus was het opgaan van de Zon der gerechtigheid, maar al hooger en hooger zou die Zon rijzen om steeds meer en duidelijker in heerlijkheid zich te openbaren. Voor ’t oog des geloofs is reeds in het kindeke in Bethlehems kribbe de zaligheid Gods te aanschouwen, en reeds in de velden van Ephrata heffen Gods engelen in hun jubellied den voorzang aan van hetgeen Gods verloste volk eeuwig zal doen zingen van Gods wonderen en Zijn lof. En als dat kindeke, groot geworden, als Profeet en Leeraar onder Zijn volk is opgetreden en verklaart, dat Hij als de Zoon des menschen is gekomen om te zoeken en zalig te maken dat verloren was, dan wordt het licht al heerlijker en helderder, dat van den Christus Gods als van de Zon der gerechtigheid uitstraalt. Zijn glans en hoogtepunt bereikt eindelijk deze Zon, die is opgegaan, als aan het kruis op Golgotha geplant, Gods Zoon uitroept: „Het is volbracht!” Al schijnt dan een duisternis grooter dan ooit te voren de aarde te bedekken, al schijnt dan met het sterven van Gods heilig kind Jezus de verwachting der oprechten voor altijd verloren te zijn, geen nood: den oprechten gaat het licht op in de duisternis. Aan den derden morgen gaan de vrouwen naar het heilige graf, toen het begon te lichten. Dat licht in Gods schepping was andermaal profetie van een veel heerlijker licht, dat in den opgewekten Christus verrezen, met onbeschrijfelijke vreugde zou worden aanschouwd. „Duisternis” is de zinnebeeldige benaming van allerlei ellende door de zonde veroorzaakt. Door de zonde verloor de mensch Gods beeld en met dat beeld de gerechtigheid, zonder welke geen zondaar voor God kan bestaan.
Zal nu uit de werken der wet in eeuwigheid geen vleesch voor God gerechtvaardigd worden, dan blijft het een ijdel pogen, om gerechtigheid te zoeken uit de wet.
Is voor den zondaar als zoodanig de weg afgesneden, toch is het nog niet onmogelijk om zalig te worden. Wat der wet onmogelijk was, dewijl zij door het vleesch krachteloos was, heeft God de Heere mogelijk gemaakt door de zending van Zijnen eeniggeboren Zoon, die geworden is uit eene vrouw, geworden onder de Wet, opdat Hij degenen, die onder de Wet waren, verlossen zou. Hieruit blijkt al nader wat het beteekent als Maleachi de komst van Christus aankondigt onder die sierlijke en zinrijke benaming van „de Zon der gerechtigheid.” Gerechtigheid is één van de heerlijke eigenschappen in Christus vereischt, om als Borg en Middelaar te kunnen optreden. In het licht Zijner gerechtigheid schittert Hij in de Heilige Schrift in geheel eenigen glans. Dan hooren we Hem door Israëls gewijden dichter bezingen als veel schooner dan de menschenkinderen, naardien genade op Zijne lippen is uitgestort. Dan getuigt een Jeremia voor de ooren zijns volks: „In Zijne dagen zal Juda verlost worden en Israël zeker wonen, en dit zal de Naam zijn, waarmede men Hem noemen zal: „De Heere onze Gerechtigheid.” Gerechtigheid zal Christus voor zondaren verwerven. Door genadige toerekening van de door Hem verworven gerechtigheid zullen de Hem gegevenen van den Vader vrij uitgaan en aldus voor God gerechtvaardigd uit het geloof, vrijgesproken van schuld en straf, recht verkrijgen tot het eeuwige leven.
Op den klank van het woord afgaande kan het vreemd schijnen, dat hier sprake is van een Zon die vleugelen heeft. Geoordeeld naar de taal der Heilige Schrift, behoeft ons dit echter zoo vreemd niet te zijn. Vleugelen drukken onder meer in figuurlijke taal de gedachte uit van bescherming en bewaking. Zoo ge-getuigt de Heere door den mond van Mozes, dat Hij Zijn Israël als op vleugelen der arenden heeft gedragen. En zingende van Jehovah’s bescherming lezen we in Ps. 91: „Hij (de Heere) zal u dekken met Zijne vlerken en onder Zijn vleugelen zult gij betrouwen.” Vandaar ook de bede van den man Gods (Ps. 17): „verberg mij onder de schaduwe Uwer vleugelen.”
In ’t gemeen genomen kan men zeggen dat de vleugelen der zon doen denken dan haar glansrijke stralen, waarmede zij in snelle vaart opgaat en haar loop volbrengt, overal haar schitterend licht en haar gouden glans verspreidend. Zal er nu genezing zijn onder de vleugelen van de Zon der gerechtigheid, dan wijst ons dit indirect op de smart en den jammer, in één woord, op al de ellende welke „het gansche schepsel” zuchten doet in Mesech en waartegen alleen uitkomst en veiligheid is onder de vleugelen van Hem, die in de volheid des tijds in de gedaante van een hulpbehoevend kindeke te Bethlehem is geboren. Zie, dit maakt ons Kerstfeest tot een feest bij uitnemendheid. En dan eerst zal er onder den zegenenden invloed van de werking des Heiligen Geestes kracht van de Kerstfeestprediking uitgaan, als we niet naar den geest der tegenwoordige eeuw óf in kindervertellingen vervallen óf,tot een ander uiterste overslaande, in wijsgeerige bespiegelingen opgaan, maar trachten af te dalen in de diepte van dat ondoorgrondelijk welbehagen, hetwelk zelfs Gods heilige engelen jubelen doet: Eere zij God!
Is de zon in Gods schepping menigmaal het onderwerp geweest, waaraan de dichters, de historie- en natuurkenners, taalgeleerden en anderen hun krachten, gaven en talenten hebben beproefd, om er de heerlijkheid en te nuttigheid van te beschrijven en te bezingen, in de vervulling der belofte Gods in betrekking tot het opgaan van de Zon der gerechtigheid vindt de gemeente des Heeren de rijkste stof om zich te verheugen in den God van haar heil.
Zoeken de kinderen der wereld hun vermaak buiten God en stemmen alle goddeloozen hierin overeen, ach wat zal hun aller einde eens vreeselijk zijn.
Tot Zijn volk het woord richtend, zegt de Heere: „Ulieden daarentegen.” Neen zij hebben niet te vreezen, al is er een dag aanstaande, die komen zal brandende als een oven. Zij hebben niet angstvallig te vragen: wie zal ons het goede doen zien ? De Heere is getrouw. Op Zijn tijd zullen al Gods beloften worden vervuld.
En mogen we thans na verloop van zooveel eeuwen terugzien, hoe en op wat wijze deze belofte Gods is vervuld, mogen we daarbij denken aan de rijke zegeningen, daaruit voortgevloeid, dan kan en mag de gemeente met onverzwakte kracht nog zingen: „Hij heeft gedacht aan Zijn genade, Zijn trouw aan Israël nooit gekrenkt”. Bij den ernst der felbewogen tijden, waarin we thans leven, bij zooveel duisternis als van alle zijden ons omringt, is alleen in het licht door Christus, als de Zon der gerechtigheid , verspreid, troost en verkwikking voor allen, dien het daarom in waarheid te doen is.
Onderscheiden is de wijze, waarop zij die den Heere vreezen, deelen in de vervulling van de belofte des Heeren. Toch is bij die verscheidenheid ook eenheid.
Zij, die in den tijd, toen Christus geboren werd, leefden en vervuld waren met de verwachting Israëls, hebben ongetwijfeld allen zich grootelijks verheugd over de geboorte van den Zaligmaker. Maar de geschiedenis leert ons, hoe ook bij den voortgang behoefte bestaat, aan het licht van de Zon der gerechtigheid. Met hoeveel duisternis wordt gedurig het leven van Gods kinderen bedreigd. Zijn en blijven ook allen, die den Heere vreezen, niet aan veel zwakheden en ellenden onderworpen? Wie kan een bitterlijk weenenden Petrus en een diep bedroefde Maria bij het graf in Jozefs hof troosten, dan Jezus alleen?
Zoo is dan ook elke redding uit gevaar, alle vertroosting in droefenis, alle bemoediging bij bedruktheid een vernieuwde toepassing van dat door God beloofde heil: Ulieden, die den Heere vreest, zal de Zonder gerechtigheid opgaan. Daarin ligt ons antwoord op de vraag van hen, die daar spreken en zeggen: wat heil ligt er in, gedachtenis te vieren van een gebeurtenis, welke reeds zoovele eeuwen geleden heeft plaats gehad ? Nog zijn er zooveel geestelijk kranke zielen. Nog zijn zoovelen bezwaard en bedroefd. Nog zijn er bij al de wulpschheid en onverschilligheid dezer eeuw nog Adams-kinderen, die in de wereld hun leven en in de zonde hun vermaak niet vinden, maar in wier hart de Alwetende de vraag leest: hoe word ik van al mijn zonde en ellende verlost? En voor die allen blijft het Kerstevangelie het licht dat schijnt in een duisteren nacht. Het licht van de Zon der gerechtigheid. Het licht van vertroosting en zaligheid. De nieuwe geneeskunde heeft thans ontdekt dat voor enkele ziekten van ernstigen aard ook het licht tot geneesmiddel dient en op bijzondere wijze in enkele gevallen daartoe kan worden aangewend.
Verwondere men zich dan niet langer, dat ook in onzen Bijbel sprake is van een Zon, wier licht tot genezing strekt. Juist die bewustheid doet de gemeente des Heeren telken jare bij vernieuwing met blijdschap en vreugde herdenken, hoe op des Heeren tijd, na lang verbeiden, de aloude heilsbelofte is vervuld. Gingen oudtijds op Israels hoogtijden de stammen vroolijk op naar Zions God gewijden top, ook nu nog ontbreekt het niet aan stof tot blijdschap, als we op ons heugelijk Kerstfeest opgaan ten huize des Heeren, om gedachtenis te.vieren van het wonder aller wonderen: God geopenbaard in ’t vleesch. Op de vraag: Wachter, wat is er van den nacht? luidt thans het goddelijk antwoord: De Zon der Gerechtigheid is opgegaan.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 22 december 1905

De Wekker | 4 Pagina's

De Zon der Gerechtigheid

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 22 december 1905

De Wekker | 4 Pagina's