Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De schuilplaats des Allerhoogsten

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De schuilplaats des Allerhoogsten

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Die in de schuilplaats des Allerhoogsten is gezeten, die zal vernachten in de schaduw des Almachtigen. Psalm 91 : 1.

In den nood kent men den vriend, en in gevaar leert men de waarde kennen van een veilige schuilplaats. Meer en grooter dan eenig sterveling kan vermoeden zijn de gevaren, waarmede ieder mensch bestendig wordt bedreigd. Gevaren van allerlei aard. Ons tijdelijk leven, hoe leert het de ervaring elken dag, wat kan het plotseling worden afgesneden. Fijner dan een uurwerk met als deszelfs grootere en kleine raderen, is het organisme van het menschelijk lichaam. O zoo weinig is maar noodig en de klok van uw leven staat stil. Wie telt al de gevaren der verleiding voor elken stand en voor elken leeftijd! Wie kan doorgronden al de lagen en listen van den Satan, die, als het mogelijk ware, zelfs God uitverkorenen nog verleiden zou! Geschapen voor de eeuwigheid wordt met den dood ’s menschen lot voor eeuwig, onherroepelijk beslist. Er zal na dezen tijd geen tijd meer zijn. En wee de mensch die sterft zonder met God verzoend te zijn.
Het behoeft dan ook geen nader bewijs, dat de mensch, dat ieder mensch een schuilplaats noodig heeft, en wel zulk eene, die veiligheid biedt zelfs in het grootste gevaar. De wereld zoekt dit in wat men verzet en afleiding noemt. Zij zoekt dit in allerlei ijdelheid. Zij zoekt dit allereerst in de miskenning van de gevaren en in ’t verre afstellen van den dag des doods. Dit is echter niets dan spotten met het gevaar, spotten met den ernst van het leven. Het is minachten en verachten van al de waarschuwingen in des Heeren Woord ons gegeven. Waarschuwingen waarvan voor ieder, die het weten wil, elken dag bij vernieuwing de groote beteekenis openbaar wordt. Daarom is het zulk eene onschatbare weldaad voor ieder die de behoefte kent en gevoelt aan een veilige schuilplaats, dat op de vraag: is er die, en zoo ja, waar en hoedanig is die, des Heeren Woord ons een beslist en bevredigend antwoord geeft. Ja er is een schuilplaats, die veilig en welbeproefd is. Daar zijt ge veilig in allen nood, in kommer en droefenis. Daar zijt ge veilig tegen alle gevaren, daar hebt ge geen kwaad te vreezen. Het is, gelijk we in Ps. 91 lezen, de schuilplaats des Allerhoogsten.
De Heilige Schrift is rijk aan beeldspraak om daardoor zooveel mogelijk tot de zwakheid van den mensch af te dalen en omschrijving te geven van het heil des Heeren, door stervelingen nooit naar waarde te schatten.
Gelijk anderen hun heil en hun schuilplaats zoeken buiten God, zoo zoeken zij, die den Heere vreezen, dit alleen in en bij God. Dit behoort tot de verborgenheid des Heeren, welke is voor degenen die Hem vreezen. Als God tot Abraham zegt: „Ik ben uw Schild en Loon” zeer groot, en als geheel de Kerk bij monde van den dichterprofeet in Ps. 84 belijdt, dat de Heere een Zon en Schild is, of als elders een ziel door druk gebogen, bidt: Wees mij een rotsteen om daarin te wonen en geduriglijk daarin te gaan, dan vinden we in al dergelijke uitspraken de verklaring, waar dat woord schuilplaats aan denken doet.
In de schuilplaats des Allerhoogsten te verkeeren zegt niets minder dan bij den Almachtige, dat is bij God zelf te zijn. Dat doet dan ook David, den man Gods in Ps. 143 betuigen: „Heere! bij U schuil ik.” En als de godvruchtige Asaf ergens verklaart: „Het is mij goed nabij God te wezen”, dan antwoorden we op de vraag, waarom het Asaf en waarom het ieder kind des Heeren daar zoo goed is: omdat men daar veilig is tegen alle kwaad en daar rust en vrede geniet, welke buiten deze schuilplaats te vergeefs wordt gezocht. Trouwens, wie is almachtig dan God alleen. Tegen Hem, die in den hemel en op aarde zijn welbehagen volbrengt, is geen enkele macht bestand. Eén wenk van Gods alvermogen en ’t gansch heelal siddert. Geen enkele Satanspijl kan de schuilplaats des Allerhoogsten berelken. Wie daar gezeten is, die zal vernachten in de schaduw des Almachtigen. Dat zitten in die schuilplaats, duidt naar den aard van het grondwoord aan, daar niet slechts zijn vluchthaven te hebben, maar zijn veilige herberg, waar de reiziger rustig zijn hoofd nederlegt. De nacht duidt in beeldspraak een ongunstigen, een onveiligen toestand aan. Voordat de geloovige Efeziërs waren levend gemaakt met Christus, waren zij duisternis, maar nu, getuigt de apostel van hen, zijt gij licht in den Heere.
Zijn de gevaren in de duisternis altijd het grootst, hoe volkomen veilig zijn zij dan, die zelfs in duisternis gewaarborgd zijn.
Hoe kan het ook anders. God de Heere is onveranderlijk, niet alleen in Zijn wezen, maar ook in Zijne beloften. De schuilplaats des Allerhoogsten wordt alleen gekend door het ontdekkend licht des Heiligen Geestes, en zij is alleen toegankelijk en bereikbaar in en door den Middelaar Jezus Christus.
Waar nu alle beloften Gods in Christus Jezus ja en amen zijn, zoo kan ook niet één zondaar, die alzoo toevlucht neemt tot die eenig veilige schuilplaats, beschaamd uitkomen. Op deze veilige reede wordt geen enkel schip van zijn anker geslagen. Al komt de verloren zoon hier in zijn schamel bedelaarsgewaad, beschaamd en verlegen, en al moet hij uitroepen: „Ik ben niet waardig Uw kind genaamd te worden”, toch is hij welkom bij zijn hemelschen Vader, die om Christus’ wil alle zonden vergeeft, volkomen vrijspraak verleent en den nooddruftige in Zijn dierbare bescherming neemt. Zeker het is groot, onbeschrijfelijk groot, in die gunst te mogen deelen, maar het is den Heere niet te groot, zulk eene weldadigheid en ontferming te bewijzen.
Gaat er niet zelden veel smart en onrust vooraf, alvorens ge door het geloof in die gunst van den gelukzaligen God kunt roemen, des te hartelijker zult ge, daartoe gekomen, u verlustigen in den God van uw heil. Dat alleen biedt ware troost beide in leven en in sterven: niet dat ge meent of slechts denkt, maar dat ge weet, het eigendom van Christus te zijn. Eerst dan ook kunt en moogt ge getuigen, dat geen haar van uw hoofd zal vallen zonder den wil van uw hemelschen Vader. Al komt een zondvloed over de geheele aarde, die zelfs de hoogste bergen met water bedekt, dan is Noach nog veilig in de schuilplaats des Allerhoogsten. Al zullen Sodom en Gomorra met hare onderhoorige plaatsen door vuur van den hemel worden verteerd , dan zal de Heere nog zorgen voor Loth. Al juichen in hun binnenste Daniels vijanden, toen zij hem zagen wegzinken in den kuil der leeuwen, dan is de schaduwe des Almachtigen nog genoeg om dat kind Gods te beveiligen onder de verscheurende dieren. Ach wat middelen heeft de hel al bedacht, wat listen en lagen heeft men al beproefd, om Gods volk hun vrede, hun troost, hun veiligheid te ontrooven. Met dat heilloos pogen gaat een ongeloovige wetenschap nog steeds voort, door het uiterste te beproeven, om toch Gods heilig Woord maar te verminken, te verdraaien en van kracht te berooven. Wat al spot, hoon en verachting openbaren de zoogenaamde wijzen dezer wereld tegenover hen, die waarlijk den Heere vreezen. Wat beeldt men zich in, zich gemakkelijk te kunnen redden buiten God. Wat al weelde en vermaak, wat al genot en vreugde, zoo het schijnt, genieten de kinderen dezer wereld. Maar ach, hoe spoedig zal al die schijn veranderen in een vreeselijke werkelijkheid.
Aan aller geluksboom knaagt een worm. Het adres van ieder mensch is den dood bekend. En als straks, soms zeer plotseling en geheel onverwacht, die laatste vijand op u aanstormt, dan biedt de gansche wereld, o arme mensch, die in uw ongeloof volhardt, geen enkele schuilplaats. De duivel dien gij gediend hebt, zal dan met u spotten, de wereld waar ge uw vermaak in gezocht hebt, zal dan voor u aan een zeepbel gelijk zijn. En wat het allerergste zal zijn. God dien ge verlaten, gehoond, gelasterd en veracht hebt, zal dan als de vlekkeloos Heilige, de Rechtvaardige en de Almachtige uw Rechter zijn. De schuilplaats des Allerhoogsten wordt aangewezen aan allen, die onder het licht der goddelijke waarheid leven. Zooveel arbeid der goddelijke liefde wordt aan zondaren te koste gelegd. Wend u naar Mij toe, zegt de Heere, en word behouden.
Daarenboven omringt ons een wolke van getuigen, die de waarheid van des Heeren Woord bevestigen. Wordt dit alles versmaad, dan blijft geen slachtoffer meer over voor de zonde. Dan zal alle schuilplaats, waar men veiligheid zoekt, ijdel blijken te zijn. Dan zal het vreeselijk zijn te vallen in de handen van den levenden God.
Ontkomen door de genade Gods aan dat ontzettend oordeel, is het aller geloovigen vreugd en troost, te verkeeren in de schaduw des Almachtigen. Zulk een schuilplaats te bezitten is naar waarde niet te roemen.
Maar zeker is het, dat zal u staande houden zelfs in den bangsten strijd. Dat zal u vrede doen genieten, zelfs in den donkersten levensnacht. Gezeten in de schaduw van Gods vleugelen, kunt ge vroolijk zingen, want hoe donker ooit Gods weg moge wezen, Hij ziet in gunst op die Hem vreezen. Geen kwaad zal u genaken, de Heere zal u bewaken.
Wat ge overigens ook missen moet, als maar dit ééne uw deel mag zijn, dan zal uw hemelsche Leidsman en Bewaarder u leiden naar Zijnen raad en daarna opnemen in heerlijkheid. Dan juicht Sion in God verheugd en zegt: Deze God is onze God, Hij zal ons geleiden ter dood toe. In de schuilplaats des Allerhoogsten gezeten, kunt ge door het geloof met een Paulus de gansche wereld uitdagen en zeggen: „Wie zal beschuldiging inbrengen tegen de uitverkorenen Gods?” In die schuilplaats komt ge niet, tenzij gij met God verzoend, genade gezocht en gevonden hebt in en bij den Middelaar Jezus Christus, door Wien we den toegang hebben door éénen Geest tot den Vader. Is God een verteerend vuur en een eeuwige gloed, bij Wien geen zondaar kan verkeeren, en doet het bewustzijn van eigen schuld, jammer en ellende den verlegen zondaar vragen, arm en nooddruftig in zich zelven aangemerkt: hoe zal ik ontkomen aan het eeuwige verderf ? dan antwoordt de Heere in Zijn Woord op die vraag en zegt, dat er een Hoogepriester is, die in eeuwigheid volmaakt heeft allen die door Hem geheiligd worden.
Bekleed met Zijne Borggerechtigheid en deelend in Zijne dierbare voorspraak, zijt ge Gode aangenaam. Dan zult ge niet weggestooten noch verdreven worden uit uw veilige schuilplaats, maar immer veilig zijn, wat u ook mag treffen. Er is geen hooger macht dan in God. Hij is de Allerhoogste. Door Hem beschermd en bewaard zult ge ten allen tijde ervaren, dat alle dingen moeten medewerken ten goede dengenen, die naar Gods voornemen geroepen zijn.
J. Wisse

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 26 januari 1906

De Wekker | 4 Pagina's

De schuilplaats des Allerhoogsten

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 26 januari 1906

De Wekker | 4 Pagina's