Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Vragenbus

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Vragenbus

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

L. F. te S. wenscht eenige opheldering te ontvangen over 2 Kon. 5 vers 17 — 19. In genoemde verzen doet de van zijne melaatschheid genezene krijgsoverste van den koning van Syrië, Naäman geheeten, aan den profeet Elisa eene eigenaardige vraag. In vers 17 verklaart Naäman, vervuld met de liefde en goedheid des Heeren aan hem bewezen, dat hij niet meer brandoffer of slachtoffer aan andere goden zal doen, maar dat voortaan zijn gebed zal zijn tot Israëls God, die hem van zijne melaatschheid genezen had.
In het 18de vers oppert Naäman echter een eigenaardig bezwaar, voor hetwelk hij de vergeving, d. w. z. de verschooning van den Heere inroept. „In deze zaak,” zegt Naäman, „vergeve de Heere uwen knecht; wanneer mijn heer (n.l. de koning van Syrië, wiens dienaar hij was) in het huis van Rimmon gaan zal, om zich daar neder te buigen en hij op mijne hand leunen zal en ik mij in het huis van Rimmon nederbuigen zal, als ik mij alzoo nederbuigen zal in het huis van Rimmon, de Heere vergeve toch uwen knecht in deze zaak.”
L. F. vraagt of Naäman hiermede vrij uitgaat. De bedoeling zal wel zijn of Naäman dit mocht doen, of hij, die nu tot Israëls God was bekeerd, zich nog langer in het huis van den afgod Rimmon mocht nederbuigen. en of hij zich niet zwaar bezondigde met dat knielen in den tempel van Rimmon. De vraag is hier, wat Naäman bedoelde met dat neerbuigen in Rimmon’s tempel, of wat Naäman aan den profeet verzocht. Doet Syrië’s krijgsoverste hier de vraag of hij voortaan nog godsdienstige hulde aan den afgod der Syriërs in zijn tempel te Damascus mocht bewijzen, met andere woorden of hij straffeloos voort mocht gaan afgoderij te bedrijven? Wij gelooven het niet. In dat geval zou Elisa niet gezegd hebben: Ga in vrede. Daarbij, Naäman had zooeven verzekerd, dat hij voortaan aan de afgoden geen godsdienstige eere meer zou bewijzen, vs. 17, zoodat Naäman’s vraag in vs, 18 eene andere beteekenis hebben moet.
Kan Naäman dan bedoeld hebben of het geoorloofd was, hoewel hij in zijn hart Israëls Gods diende en de afgoden verfoeide, nochtans voor het uitwendige te doen als de Syriërs, dus voor Rimmon te buigen, zoodat hij bij eene lichamelijke kniebuiging voor den afgod in zijn harte Jehovah aanbad? Zulk eene bedoeling willen wij bij Naäman gansch niet onderstellen. Wat ware dit anders geweest dan huichelarij, veel overeenkomst hebbende met de zedenleer der Jesuiten, die ook zeggen dat men zich niet bezondigt, indien men met het lichaam zonde bedrijft, wanneer de wil of het hart er maar niet mede instemt. Dit zou strijden met de oprechtheid van Naäman, welke hij openbaart in het openleggen van zijn hart voor Elisa in betrekking tot het bezwaar in vers 18 genoemd.
Veeleer bedoelt Naäman hier een burgerlijk werk, het uitoefenen van zijn ambt bij Syrië’s vorst. Wanneer de koning in Rimmons tempel ging, zou Naäman hem moeten vergezellen en aldaar nederbuigen, niet om Rimmon te eeren, maar om den koning gelegenheid te geven zich neer te buigen, omdat deze op Naäman leunde. Naäman zou zich dus zoowel nederbuigen als zijn vorst, maar met verschillend doel. De koning zou het doen ter eere van den afgod, Naäman als vervulling van zijn ambt, om den koning tot buigen gelegenheid te geven.
Naäman had wel den afgoden den dienst opgezegd, maar niet zijn koning, en nu vraagt hij den profeet, of hij zijn ambt nog wel zou kunnen blijven uitoefenen met het oog op hetgeen van hem gevraagd zou worden in Simmon’s tempel. Naämans conscientie was er onder bezwaard, of hij dit werk nog verder zou kunnen verrichten, al kende God zijn hart en wist Deze, dat Naäman bij dat neerbuigen slechts zijn ambt vervulde zonder eenige afgoderij te bedrijven. De profeet verbiedt het niet en zegt alleen: Ga in vrede. Bij dit woord zegt da Costa; „Elisa laat deze zaak onbeslist. Er zijn gewetenszaken die de eene broeder voor den anderen niet kan beslissen, waarmede men elkander naar God moet zenden, of die men aan Gods beslissing moet overlaten en deze zal op het gebed licht geven ook uit het allerdonkerste.” Waarschijnlijk is Naäman spoedig van zijn ambt ontheven, daar weldra Hazaël in plaats van Benhadad den Syrischen troon beklom. Deze Hazaël viel in Israël en bracht het in nood en wij kunnen niet denken dat Naäman aan die invallen in Israël deel genomen heeft.
P.J.M. de Bruin

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 6 april 1906

De Wekker | 4 Pagina's

Vragenbus

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 6 april 1906

De Wekker | 4 Pagina's