Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Zalig geworden uit genade 2

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Zalig geworden uit genade 2

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Want uit genade zijt gij zalig geworden, door het geloof.” Efeze 2 : 8a

II.
Het is de oplossing van één der allergewichtigste vraagstukken, welke we in bovenstaande woorden lezen. Op de vraag: hoe is het mogelijk, dat de mensch die een zondaar is, zulk eene weldaad deelachtig wordt, lezen we het antwoord in de woorden: „door het geloof”.
Doet genade ons aan den oorsprong denken, het geloof is het middel waardoor men de zaligheid deelachtig wordt. Een menigte uitspraken der Heilige Schrift kunnen aangehaald worden om dit nader te bewijzen. Het is, kunnen we zeggen, de doorloopende gedachte in Gods Woord, waarbij dit duidelijk uitgesproken en geleerd wordt. Door het geloof wordt de zondaar voor God gerechtvaardigd. Door het geloof komt de vereeniging tusschen den zondaar en Christus tot stand. Die in den Zoon gelooft, die heeft het eeuwige leven. En als een zondaar arm, verlegen, doemschuldig aan zijn ellendestaat ontdekt, vraagt: Wat moet ik doen om zalig te worden, dan zegt het Goddelijk antwoord: Geloof in den Heere Jezus Christus en gij zult zalig worden, ’t Is hierbij maar de vraag, van hoedanigen aard uw geloof is. Noodzakelijk is het, alles voor waar te houden, wat ons God in Zijn Woord heeft geopenbaard. Maar hoe noodzakelijk dat ook zij, op zichzelf genomen is dit niet genoeg. Er zijn nog o zooveel menschen, die gelooven dat het waarheid is, al wat in de Heilige Schrift staat, maar die nochtans zonder geestelijk leven zijn. Bij de beproeving van onszelven is het daarom de vraag: bezit ik het zaligmakend geloof, dat is het geloof, dat de Heilige Geest in de harten van Gods uitverkorenen werkt door het Woord. Het is niet alles geloof wat dien naam draagt. Evenmin als alles gangbare munt is, wat daarop gelijkt. Door hier niet ernstig en nauwkeurig op te letten en naar te onderzoeken, misleiden en bedriegen velen zich voor een ontzaglijke eeuwigheid.
Een oprecht geloof is een levend geloof in tegenstelling met alles wat slechts een dood geloof is. Van een dood of schijngeloof gaat geen kracht uit, wel van een levend, van een oprecht geloof. Zulk een geloof onderscheidt zich door daden en vruchten. Met het oog daarop heeft men het geloof vaak vergeleken met een hand waarmede men iets aanneemt. Aannemen is een van de voornaamste daden des geloofs. Zoovelen Hem, namelijk Christus, hebben aangenomen, dien heeft Hij macht gegeven kinderen Gods genaamd te worden. Dat onderscheidde de geloovige Efeziërs van alle anderen, zij hadden Christus aangenomen, zij hadden niet slechts aan, maar in Hem geloofd, zij hadden dit met daden getoond, zoodat Paulus op deugdelijke gronden van hen zeggen kon, dat zij uit genade waren zalig geworden. Alle zaligheid is in Christus, want alleen in Hem is het leven. Daarom zegt Johannes: die den Zoon heeft, die heeft het leven. Christus is de Verwerver van het leven. Hij is de Opstanding en het Leven. Door Zijn lijden en sterven heeft Hij als de Middelaar het leven voor de Zijnen verworven. Met ééne offerande heeft Hij in eeuwigheid volmaakt allen, die door Hem geheiligd worden.
Wat door Zijne vernedering als zoodanig verworven is, past Hij door Zijne verhooging nu in dadelijkheid toe. Het Woord des evangelies komt tot allen, die onder het licht van het evangelie leven. Maar niet allen die het Woord hooren, komen tot het geloof. Dat hangt niet af van ’s menschen wil, maar is een souvereine daad Gods. Het is God die in u werkt het willen en het werken naar Zijn welbehagen.
De natuurlijke mensch is geestelijk blind, en hoeveel het natuurlijk verstand ook van de waarheid, ja van Christus zelven zeggen kan, het is onmogelijk dat iets van de dierbaarheid en noodzakelijkheid die in Christus is, gezien wordt. Gelijk het geloof wel eens genoemd wordt de hand waarmee men Christus aanneemt, zoo is het ook het oog waardoor Christus in Zijn schoonheid en heerlijkheid gezien en gekend wordt.
Het oprecht geloof is geen hartstocht, het is niet louter gevoel. Kennen en vertrouwen, in die twee woorden wordt in hoofdzaak omschreven, waarin het oprecht geloof bestaat. Kennen, gelijk alleen de Heilige Geest door verlichting des verstands dit leert. Vertrouwen, dat door denzelfden Geest in ’t hart gewerkt wordt. Door dit geloof leert de ziel rusten in God. Rusten in de belofte Gods. Tengevolge daarvan wordt door de geloovigen bij oogenblikken genoten, wat beter kan gevoeld dan in woorden worden uitgedrukt. Al Gods beloften zijn in Christus Jezus ja en amen, Gode tot heerlijkheid en ons tot zaligheid. Door geloovige toeëigening dier beloften gaat het licht op in de duisternis en roept een Paulus tegenover gevaren, beproevingen en vijandelijke machten, uit: Maar in alle dezen zijn wij meer dan overwinnaars, door Hem, die ons heeft liefgehad. Het geloof geeft de ziel vleugelen, waardoor zij zich weet te verheffen boven al het leed en de moeite dezer aarde. Het geloof is eene genadegave, waardoor de mensch kracht ontvangt tot alles, waartoe de Heere ons roept. Daardoor predikt Noach honderdentwintig jaren lang de gerechtigheid Gods aan een afvallig geslacht, totdat de zondvloed kwam en allen wegnam. Daardoor verlaat Abram zijn land en zijne maagschap, en gaat hij uit op Gods bevel, niet wetende, waar hij komen zal.
Door het geloof weigert Mozes een zoon van Farao’s dochter genaamd te worden, en verkiest hij liever met het volk van God kwalijk en smadelijk gehandeld te worden, dan te genieten de schatten van Egypte.
Zoo is de H. S. vol met voorbeelden en bewijzen om ons aan te toonen wat het geloof is en wat men door het geloof vermag. Maar bij alles wat des Heeren Woord ons hieromtrent leert, is dit zeker het allergrootste, het allervoornaamste, als we lezen van zalig geworden te zijn door het geloof.
Dat waren de Efeziërs en dat geldt van allen zonder onderscheid, die uit genade aan hun verloren staat ontdekt, op de prediking van het evangelie Christus en Zijne weldaden door het geloof hebben aangenomen.
Maar, zeiden we, bezitten en genieten zijn twee. In het geloof zijn trappen of graden. De Schrift leert dit zoo duidelijk mogelijk. Kinderen zijn nog geen jongelingen, jongelingen zijn nog geen mannen en mannen zijn nog geen vaders in het geloof. Toch verlieze men hierbij niet uit het oog, dat het kleinste stukje goud, zoowel als een veel grooter stuk, ook goud is. Het wezen van het geloof bestaat niet in het bezitten van een hoogeren graad of trap des geloofs, maar in het bezitten van het ware, van het oprechte geloof. En nu worden wel Gods kinderen geroepen van ’s Heeren wege, om naar vermeerdering en volmaking des geloofs te staan, maar anderzijds is het vast en zeker, dat zoowel de kinderen als de vaders in het geloof zullen zalig worden en hier reeds in beginsel zalig zijn.
Er is geen oprecht geloof zonder voorwerp. Het voorwerp des geloofs in Christus. Door het geloof aan Christus verbonden en met Hem vereenigd, leeft de geloovige uit Christus, gelijk de rank leeft uit den wijnstok. Dat is, wat de Schrift noemt het inzijn in Christus. Daarvan getuigt Paulus: die in Christus is, die is een nieuw schepsel. Voor hen, die in Christus zijn is geen verdoemenis. Hun zonden zijn vergeven om Christus wil. God zal in eeuwigheid op hen niet meer toornen noch schelden. Zij hebben de beloften des tegenwoordigen en des toekomenden levens.
Is nu het geloof werkzaam door de liefde, dan wordt er gemeenschap met Christus niet slechts beleden, maar ook beoefend, dan maakt de geloovige gebruik van Christus, die van den Vader gegeven is tot wijsheid, rechtvaardigmaking, heiligmaking en verlossing. Waar dit geschiedt, verliest de vijand zijn kracht, dan daagt een Paulus de gansche wereld uit en zegt: „Wie zal beschuldiging inbrengen tegen de uitverkorenen Gods?” is het wonder, zoo mogen we ten laatste wel vragen, dat de apostel van dit gezegende volk getuigt: zij zijn zalig geworden!
Hierin is ons gegeven de heerlijkste openbaring van Gods liefde en ontferming, wat door het evangelie alom verkondigd wordt.
Dat is het, wat den Jood een ergernis en den Griek een dwaasheid is, maar hun die gelooven, is het een kracht Gods tot zaligheid.
Voor dat onuitsprekelijke heil zijn de kinderen der wereld blind. Vandaar, dat de groote menigte het Woord en met het Woord Christus, en met Christus de zaligheid verwerpt. Er is geen andere Naam gegeven onder den hemel, door welken wij moeten zalig worden.
Anderen meenen door hun goede werken de zaligheid te kunnen verdienen, en duizenden vleien zich, door hun ingebeeld geloof behouden te zullen worden. Maar het groote heilgeheim, dat God den zondaar, den goddelooze rechtvaardigt om niet, en dat de mensch alleen kan zalig worden uit genade, door het geloof, wordt alleen den kinderkens geopenbaard. Geen wonder, dat zij, wier oogen hiervoor worden geopend, niet rusten kunnen, voor zij door Jezus zijn gered en gezaligd.
Geen wonder ook, dat de vernieuwing des Heiligen Geestes groote verandering in het leven en in geheel de openbaring der zoodanigen teweeg brengt. Neen, de genade maakt geen zorgelooze en goddelooze menschen. Tot zulk een laster geven zij aanleiding, die in antinomiaanschen geest de genade Gods scheiden van haar gezegende vrucht en vergeten, dat het juist de vrucht is, waar de boom aan wordt gekend.
Het is onmogelijk, zegt de catechismus dat zij, die door een oprecht geloof Christus zijn ingeplant, niet zouden voortbrengen vruchten der dankbaarheid. Geloof zonder vrucht is als een lichaam zonder ziel.
En wie zal naar waarde roemen de grootheid dezer genade, waardoor de geloovige zalig wordt en in beginsel reeds zalig is?
Ingeleid door Gods Geest in dit wonder der genade, is die weldaad te hoog, te diep, te uitgebreid, dan dat ge naar waarde Gode daarvoor zoudt kunnen danken. Om daarmee bezig te zijn, zal de eeuwigheid niet te lang zijn. Hier reeds is het groot, onbegrijpelijk groot, met toeeigening voor u zelven te gelooven, dat ge zalig zijt geworden, en wat zal het dan eens zijn, als ge niet meer ten deele, maar in volmaaktheid zult kennen, gelijk ook gij gekend zijt! Toch zal eens van aller lippen de lofzang worden gehoord: niet ons, niet ons, o Heere, maar alleen Uw Naam zij eeuwig lof en dank, want Gij hebt ons Gode gekocht met Uw bloed. Daar zal het „zalig geworden” in volle kracht verstaan en genoten worden. Dan hebben zij, wier aangezicht nu naar Zion is gewend, voor altijd de woestijn achter zich.
Met dien rijken troost, genoegzaam in leven en sterven, zegent de Heere Zijne gunstgenooten. Dat is het groote goed, dat God heeft weggelegd voor allen, die Hem vreezen.
J. Wisse

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 19 oktober 1906

De Wekker | 4 Pagina's

Zalig geworden uit genade 2

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 19 oktober 1906

De Wekker | 4 Pagina's