Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Dat is de stem mijns liefsten

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Dat is de stem mijns liefsten

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

Hoogl. 2 : 8.

Voordat de bruid deze stem hoorde, verkeerde zij in goede stemming. Door de gunst van haar Zielevriend overschaduwd, mocht zij in Zijne liefde deelen, de vrucht van Zijne toegenegenheid smaken, terwijl zij onder Zijn banier bewaard was voor alle ellende. Krank en zwak werd zij door de zalige ondervinding van Zijne nabijheid gesterkt. Zij mocht zóóveel genieten, dat het haast te veel was voor het lichaam, maar zij werd ondersteund. Toch heeft er weder een scheiding plaats. Verlangend uitziende naar Zijn komst bezweert zij de dochteren van Jeruzalem, de liefde niet op te wekken noch wakker te maken, totdat het dezelve lust. Door de begeerte aangezet, kan men al te haastig zijn en vooruitloopen. In ’t gemis van de nabijheid des bruidegoms dwingt men zichzelven daartoe weder te geraken, men neemt allerlei middelen te baat om in Zijn gunst te deelen. Die middelen waar te nemen is nu wel goed, maar men doet het te veel in ongeduld en niet in lijdzaamheid. Neen, zegt de bruid, ik zal wachten en hem verbeiden, en bij Zijne eerste openbaring branden van zelf dan de genegenheden, en de eigenschappen van ’t leven en die der liefde treden zuiverder te voorschijn. En terwijl zij dit zegt, hoort zij een stem. Een stem van wien? Het was de stem van haar liefste. Toen werd de liefde opgewekt en haar genegenheden gaande gemaakt. Het is alles beeldspraak, daarom stellen wij de bruid voor, als vertoevende met Jeruzalems dochters in den lusthof. Schoon en vredig is het tooneel dat hier uitgebreid ligt. Te midden van den lusthof verrijzen terrasvormige heuvels, maar ook in ’t rond wisselen bergen en dalen zich af. De Bruidegom, die op weg was om haar te bezoeken, heeft maar zoo even Zijn bruid van af de hoogte gezien, of Hij roept haar al. Zij echter in gesprek met Jeruzalemsdochters, hoort die welbekende stem, slaat haar oog omhoog of keert zich om, en ziet haar zielevriend vol blijdschap huppelen haar te gemoet. Wat moeten wij nu hierdoor verstaan? Wel, dat is de stem van Jezus tot Zijn volk of in het bijzonder tot de ziel. Zijn lichamelijke stem wordt niet meer gehoord sinds Hij van de aarde verhoogd is, maar nog roept en leert Hij de Zijnen door uiterlijke middelen evenals door Zijn Geest in het hart. Wanneer roept Hij dan? Wel als zij gezeten zijn onder het geklank van ’t dierbaar evangeliewoord. Als duidelijk wordt voorgesteld in welken weg of toestand zij zich bevinden, als zij genoodigd worden tot ’s Heeren gemeenschap, als zij opgewekt worden om vruchten des geloofs voort te brengen, als de eisch van geloof en leven wordt voorgehouden. Men wordt geroepen, als men dat Woord niet alleen als een uiterlijke waarheid hoort, maar als de kracht daarvan in ons binnenste daalt. Door verborgene trekking des Heeren gaat de ziel uit vanwege Zijn spreken. Zij wordt overreed en innerlijk overwonnen voor den Heere en zijn dienst. Maar nu wordt Zijn stem niet altijd met dezelfde kracht vernomen onder de verkondiging des Woords. Men denkt soms wat te hooren, maar men wordt teleurgesteld. Men schikt zichzelven om te luisteren, maar het Woord gaat weer voorbij. Soms kan men doodig onder de prediking nederzitten, dat men toch door een enkel woord getroffen wordt en zoodoende een beschamenden of bemoedigenden zegen ontvangt. Toch ook leert de ervaring, en laat ons dat niet vergeten, dat als men ernstig, nauwlettend en in afhankelijkheid de middelen waarneemt, het ons meestal niet ledig laat. Maar ook wordt Jezus’ stem vernomen, als Hij op een bijzondere wijze een vingerwijzing, een waarschuwing of vermaning geeft. Soms kan men zichzelven niet verklaren. Zonder bate of voordeel op het oog te hebben, gevoelt men een ijver of innerlijken drang, die aanzet om dit of dat te verrichten. Wel klimt de gedachte op: zou het geen blinde ijver zijn? maar toch heeft men geen rust en vrede, als men dien drang wederstaal. Dat is een onhoorbare stem van Jezus, die zich met kracht laat gevoelen. Men moet echter voorzichtig zijn en letten of eigenliefde en voordeel ons aanzet en of ’t oogmerk de eer des Heeren is, al hadden wij het voordeel niet. Het kan ook zijn, dat op eens een waarheid in ’t gemoed daalt. Een waarheid waarvan men wel weet, dat die in Gods Woord staat, maar waarvan men de rechte plaats niet kan aanwijzen. Denkende echter, dat de indaling van de waarheid een vrucht van de uiterlijke kennis is, wordt deze op zijde gezet, maar waar men ook over denkt en wat men ook verricht, bij vernieuwing wordt dat woord al met meerder kracht in ons binnenste herhaald. Het is een woord zoo juist van pas, overeenkomende met de behoefte der ziel of met de begeerte des harten, hoewel het ook kan wezen, dat men niet weet, waar het op ziet, zoodat men den Heere nader om onderricht moet vragen. Van nature zijn wij onkundig omtrent des Heeren openbaring, het ruischen Zijner voetstappen wordt zoo weinig vernomen, de gangen Zijns heiligdoms zoo weinig gekend, maar door de krachtige herhaling van Zijn woord klopt Hij op de deur van het hart. Gij weet, hoe de Heere bij Samuel tot driemaal toe verscheen, en juist doordat de roepstem vernieuwd werd, ging ’t oog van Eli open, om te merken dat het de Heere was. Het kan ook zijn, dat men zich veroordeelt omtrent de waarheid van zijn staat, men twijfelt of al de werkzaamheden wel eenige bate zullen afwerpen, men staat er voor om den moed maar op te geven, want het is toch vruchteloos. De profeet zegt: „Ik zal over Hem niet meer spreken, Zijn naam niet gedenken”, de dichter overleide of hij evenals de goddeloozen ook maar niet zoo gaan leven en spreken zou, maar ziende dat dan alle hope voor eeuwig was afgesneden, gevoelende een bijzondere betrekking op den Heere, zoo werd bij die gedachte de smart verzwaard, een vuur ontbrandde in ’t hart en juist dat laatste is van den Heere. Zoo wordt Jezus’ bruid geroepen. De geestelijke lentetijd moest haar opwekken. Als een duif verborgen in steile plaatsen noodigt Hij haar uit, eens te voorschijn te treden. Toon u zooals gij zijt, zonder uiterlijken opschik. Toon uw gedaante, d. i. uw staat in genade, geloof en liefde, laat uw stem hooren, in smeeking en ootmoedige dankzegging, want ook uw stem is zoet en uw gedaante is liefelijk. Zietdaar de stem des Heeren, die niet gehoord en niet vernomen wordt door allen die nog onbekeerd en in hun natuurstaat leven. Wel hooren zij de prediking, soms dringt de waarheid met kracht op het geweten, maar spoedig is alle ernst vervlogen. „Maar die de stem des Zoons des menschen hoort, zal leven.” Hij zal uit den doodstaat opgewekt worden. Vandaar dat de Heere tot de Joden zegt, aan wie zelfs de woorden Gods waren toebetrouwd: „Waarom kent gij Mijne spraak niet? Het is, omdat gij mijn woord niet kunt hooren,” en sprekende over den herder en zijn schapen zegt Hij: „Mijne schapen hooren mijne stem, maar gijlieden gelooft niet want gij zijt niet van mijne schapen.”
Maar wij zullen ook even acht geven op de gesteldheid van de bruid. Zij is dan Hem, die roept, verbonden en kent Hem. Hij was geen vreemde. Als een lelie onder de doornen was zij uilverkoren boven de dochteren en door den band der liefde aan Hem verbonden. Het was niet van vandaag of gisteren dat zij Hem kende, maar zij had al meer omgang met Hem gehad. En in dien omgang waren haar groote zaken geopenbaard. Hij toonde, wat Hij voor haar zijn en wezen wilde, Hij schonk bewijzen Zijner liefde en de kracht Zijner belofte: „Ik zal u Mij ondertrouwen in eeuwigheid; ja Ik zal u Mij ondertrouwen in gerechtigheid en in gericht, in goedertierenheid en in barmhartigheden. Ik zal u Mij ondertrouwen in geloof; en gij zult Mij kennen.” Maar waar Hij ’t hart vraagt, zoo heeft Hij ook vele mededingers. De Satan vleit, de wereld liefkoost, eigen vleesch toont zijn lusten en begeerten. Het was ook al gebeurt, die zij zich van haar Beminde aftrok en zich aanstelde, alsof zij minder met Hem te maken had, maar hoe duur had zij ’t moeten bekoopen. Met schaamte en schuldbelijdenis moest zij terugkeeren. Het zou geen wonder geweest zijn, als zij een scheldbrief van Hem had ontvangen, maar Hij was in Zijn liefde trouw gebleven, had haar hart gewonnen. Door den omgang heeft zij Zijne welmeenendheid, Zijne oprechtheid, Zijn liefde en trouw leeren kennen, zoodat zij bij de eerste openbaring in onderscheiding van alle anderen zegt: dat is de stem mijns liefsten. Zij kende Hem aan Zijn spraak, gelijk Jezus zegt: die uit de waarheid is, hoort Mijne stem. En mag Johannes als vriend van den bruidegom zich verblijden om de stem des bruidegoms’ hoeveel te meer mag zij zich dan als bruid verheugen. Zij werd ook verrast in ’tgezelschap der dochters. In den geest zien wij haar met de dochters in het park wandelen. Met deze had zij nog al veel omgang. Maar gelijk ’t spreekwoord zegt: „waar het hart vol van is, daar loopt de mond van over”, zoo sprak zij altijd van de liefde die tusschen haar en haren Zielevriend bestond. Dan zeide zij, dat zij meer op hare liefde, dan op hare zwartheid moesten letten. Dan beschreef zij de gestalte van haar Beminde nauwkeurig. Dan vroeg zij, of zij niet konden mededeelen, waar Hij was. Hier zegt zij, dat zij mede zorg moesten dragen, dat de liefde natuurlijk, onbelemmerd ontstond en haar gloed niet door uiterlijke kunstmatige middelen moesten doen ontbranden. Terwijl zij dit mededeelt klinkt haar een stem in ’t oor. Zij heft het oog omhoog of keert zich om, en zegt met verwondering gelijk blijkt uit de grondtaal „de stem mijns liefsten.” Het was eene verrassing en deze kent ook des Heeren volk. ’t Is waar, onder de rechte bediening van het Woord klinkt des Heeren stem, men vraagt een zegen om deze te hooren. Maar belieft het den Heere midden ’t werk of onder den arbeid ons krachtig bij een waarheid te bepalen, dan is dat meer onverwachts. Was dat de tijd? Volgens de gedachte was deze het minste geschikt. Geschiedde het op zulk een wijze? Men was het minste voorbereid, zoodat men met verwondering sprak: „heb ik ook hier gezien naar Dien, die naar mij omzag?” Zoo kan men ook in gezelschap zijn van heilige burgers en huisgenooten Gods, sprekende over de betrekking van den Heere en de Zijnen, over de uitlating van Zijn gunst en het genot der zalige gemeenschap. Als het waarlijk dan geen enkel redeneeren is, maar men in de zaken leeft, dan wordt de nabijheid des Heeren ondervonden en soms ook bij vernieuwing Zijn stem vernomen, maar bij dat vernemen wendt men terstond ’t zielsoog van elkander, om door het geloof alleen op den Heere te zien. Het was een verrassend oogenblik. Maar staart men dan alleen op den Heere, het komt, doordat Hij ook boven alles dierbaar is. De bruid beminde haar zielevriend ook boven alles. Haar metgezellinnen hebben ook een plaats in haar hart verkregen. Als zij in ’t gemis van haar Beminde verkeert, zijn zij de naaste. Maar als het er al op aankomt, staat Hij, die hare ziel liefheeft, boven aan. Toen zij met de dochters sprak en die stem vernam, ging zij in hare redeneering niet door, als een bewijs van koelheid, maar op eens, zoo spoedig als zij Hem hoort, wil zij Hem al haar liefde waardig schatten. Zoo mag en moet de geloovige een vriend en metgezel zijn van allen, die den naam des Heeren vreezen, maar die gemeenschap moet niet de hoofdzaak, maar de vrucht zijn van de liefde, die er tusschen den Heere en de ziel bestaat, anders gaat men teveel in elkander op. Zoo moet Jezus dierbaar zijn en boven alles geschat worden. Paulus zegt „Ik acht alles schade en drek om de uitnemendheid van Christus.” Van zelf dat de bruid nu zal luisteren, wat Hij verder zal zeggen, want in Zijn woord ligt al haar heil en lust. Uit liefde wil zij Hem gehoorzamen, zich aan Hem onderwerpen en verbinden. Samuel zegt: „Spreek Heere, want uw knecht hoort”, de dichter: „ik zal hooren wat God, de Heere, spreken zal; want Hij zal tot Zijn volk en tot Zijne gunstgenooten van vrede spreken.” Dat luisteren is den Heere aangenaam, maar dat kan geen plaats hebben, als het hart zoo vol is met de wereld en aardsche beslommering; dan vindt Zijn woord geen ingang. Zulks smart den Heere, daarom zegt Hij: „luister toch, o mijn volk” en wederom: „neigt uw oor en komt tot mij, hoort en uwe ziel leven”. Ik weet, een hoorend oor en een ziend oog heeft de Heere gemaakt, maar als er ernst en behoefte bestaat, zal toch ook het oor gespitst worden om te hooren en te verstaan, en wij noemen het volk welgelukzalig, hetwelk het geklank kent. Maar hoe velen zullen meenen de stem gehoord te hebben, daar zij zich toch bedriegen. Daarom moet men letten of het woord, dat ons voorkomt, sluit met Gods getuigenis. Het moet daarmede overeenkomen, zonder dat men het er bij draait of beredeneert. Sommigen houden ook bijzonder van visioenen, droomen en gezichten, hoe wonderlijker dan hoe mooier, en zij schijnen Daniel en Zacharia te overtreffen, maar al wat zij meenen te bezitten, sluit niet met de ervaring der heiligen. Men moet ook acht geven of ’t passend woord betrekking heeft op tijdelijke zaken of op de belangen der ziel, daar men op grond van uiterlijke uitkomsten maar al te spoedig zijn ziel kan zegenen. Ook acht geven of het woord met onze begeerte overeenkomt, en met voordeel sluit, want dan dient men hoogst voorzichtig te zijn. Het is zoo licht van den Heere, als wij er wat bij kunnen winnen, maar als ’s Heeren openbaring strijdt tegen vleesch en bloed en men moet zijn begeerte kruisigen, is deze in den regel veel zuiverder. De Heere zegt ook: „Mijne wegen zijn niet uwe wegen, Mijne gedachten zijn niet ulieder gedachten”. Maar hoe tegenstrijdig het ook gaat, het is een zalig voorrecht, als aan ons de regelen mogen vervuld worden, waarmede wij willen sluiten: „Welzalig, dien Gij hebt verkoren, dien G’ uit al ’t aardsch gedruisch doet naderen en Uw heilstem hooren, ja wonen in Uw huis”.
Zaandam, ds. M. den Boer

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 30 november 1906

De Wekker | 4 Pagina's

Dat is de stem mijns liefsten

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 30 november 1906

De Wekker | 4 Pagina's