Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Des Heeren Woord verworpen

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Des Heeren Woord verworpen

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Ziet, zij hebben des Heeren Woord verworpen, wat wijsheid zauden zij dan hebben?”Jeremia 8: 9b.

Wie in dezen tijd met opmerkzaamheid gadeslaat het leven en de openbaring der volken, zal moeten erkennen dat we thans in een tijd leven van velerlei beroeringen.
Sterker dan ooit zoekt alle ongeloof positie te nemen tegen alles wat geloof heet, om onderling verbonden als één machtig leger, met allerlei macht van wapenen, was het mogelijk de laatste fondamenten van onder het gebouw van het Christendom weg te graven. Frankrijk, Zwitserland, Italië, Duitschland, Rusland, Oostenrijk en vele andere landen, waaronder ook ons vaderland niet te vergeten, doen ons dag aan dag zien en hooren, hoe op verschillende wijze het slooperswerk door het ongeloof wordt voortgezet. De waarheid, dat „de vreeze des Heeren het beginsel der wijsheid is” tracht men hoe langer hoe meer te doen vergeten. Men lacht en spot met dergelijke waarheden. Wat een Jeremia zoovele eeuwen geleden zijnen tijdgenooten moest verkondigen, wijst ook ons geslacht op de diepste oorzaak van onbeschrijfelijke ellende. De volken hebben Gods Woord verworpen. Dat is de oorzaak van den kanker, die het leven der natiën verteert. Men roemt op wijsheid en wetenschap, maar het is helaas een ijdele roem. Want evenals in de dagen van Jeremia geldt ook nu nog het woord: wat wijsheid zouden zij dan hebben, die des Heeren Woord verwerpen. Een ooievaar, een tortelduif, een kraan en een zwaluw, zegt de Heere, nemen, ofschoon dit redelooze schepselen zijn, den tijd hunner aankomst waar, maar mijn volk weet het recht des Heeren niet. En dan durfde men in die dagen nog zeggen: „wij zijn wijs, en de wet des Heeren is bij ons”. Men had afschriften van de wet en valsche, onware uitleggingen, door de Schriftgeleerden onder het volk verbreid. Dit leidde er toe, dat men leeringen en geboden van menschen met allerlei volkstraditien voor het Woord Gods aanzag, en dat men in plaats van Gods Woord en Wet tot richtsnoer en regel te kiezen, dit alles verwierp, en ten slotte op menschen in plaats van op God vertrouwde. En als we thans, zij het dan ook onder geheel andere omstandigheden, dezelfde beginselen zien huldigen, dan blijkt ook daaruit, dat er inderdaad niets nieuws is onder de zon. Nog werkt te vergeefs de valsche pen der Schriftgeleerden, meer dan vele eenvoudige belijders der waarheid vermoeden en zich kunnen voorstellen. Was de onkunde bij velen niet zoo groot, het zou hun zeker dan meer ter harte gaan, te hooren en te weten dat met zooveel kracht wordt gearbeid om de volken en de natiën maar steeds meer te ontkerstenen en te berooven van datgene, waarin alleen de ware wijsheid voor den mensch gelegen is.
Schaamteloos schreef iemand eenigen tijd geleden in Duitschland een boek, waarin onder meer gezegd wordt, dat volgens de nieuwe wetenschap het oude Testament waardeloos is. Men noemt dit de voortbrengselen van „oneerlijke priesters en ziekelijke droomers.” Met het Nieuwe Testament gaat het natuurlijk denzelfden weg op. Gelukkig dat we door den Heiligen Geest tegen dat alles zijn gewaarschuwd. Reeds Petrus schreef, als apostel van den Heere Jezus Christus: „Wij zijn geen kunstelijk verdichte fabelen nagevolgd, als wij u bekend gemaakt hebben de kracht en de toekomst van onzen Heere Jezus Christus.” Apostel Johannes bevestigt dit door te schrijven: „Hetgeen wij gezien, gehoord en onze handen getast hebben, van het Woord des levens, dat verkondigen wij u.”
God de Heere handhaaft en bevestigt Zijn eigen Woord. Hoe de valsche pen der Schriftgeleerden ook werkt, de wijsheid der wijzen doet God vergaan en het verstand der verstandigen, zegt de Heere, zal Ik te niet maken. Dat is de wijsheid der wereld: Gods Woord verwerpen, en wat wijsheid zal de mensch dan hebben?
Al de gisting, al dat woelen, al die murmureeringen, al dat verzet tegen de door God gestelde machten, al de revolutionaire bewegingen van den tegenwoordigen tijd, het vindt alles zijn diepsten oorsprong in dat ééne beginsel: de verwerping van des Heeren Woord. Hoe zal er eerbied en ontzag voor overheden zijn, waar geen ontzag noch vreeze voor God is! De Hoogescholen waar de mannen gevormd worden, die later als leidslieden en woordvoerders op elk terrein moeten optreden, hebben met het Woord Gods gebroken, däár is voor alles plaats behalve voor den Bijbel. De kinderen moeten in alle wetenschappen worden onderwezen, zoo zelfs, dat vaak het onmogelijke van de nog jonge hersenen geëischt wordt, maar spreek daarbij niet van Gods Woord als het eerste, het voornaamste, het noodzakelijkste dat geleerd en gekend moet worden, want dan wordt ge eenvoudig voor een dwaas, voor een achterling aangezien. Toch roemt men op vooruitgang, op wetenschap, op macht, op ontwikkeling, maar alles buiten en zonder God. Kunsten, wetenschappen, handel, staatkunde, landbouw, opvoeding, onderwijs, in één woord een leven, een maatschappij zonder God. Daar is het geslacht van deze eeuw op uit. Daarop wordt alles aangelegd. Daarvan alleen verwacht de groote menigte heil. Van een Godsregeering wil men niet weten. Een hooger macht wil men niet erkennen. Wonderen bestaan niet. Te gelooven aan een leven na dit leven is dwaasheid. Dood is dood. Er bestaat alleen een zeker toeval, een natuurwet, en hoe hooger men voorts zich boven al die verouderde begrippen weet te verheffen, hoe beter. Zie dat is de wijsheid der wereld — daar moet men nu maar voedsel in zoeken, als men meent nog diepere, nog andere behoeften te hebben. Zoo verkracht men gewetens, zoo bederft men karakters, zoo verleidt men zielen, zoo spot men met God en met al wat heilig is, om ten laatste in eeuwige verschrikking te eindigen. Door de zonde verloor de mensch Gods beeld, en met dat beeld zijn kroon en zijn heerlijkheid. In plaats van Zijn God en Maker te gehoorzamen, leende hij zijn oor aan de stem van den verleider. Van zijn kroon en heerlijkheid beroofd, ziet hij de dwaasheid voor wijsheid, de duisternis voor licht aan. Nu opende de Heere in Zijn grondelooze barmhartigheid voor den zondaar nog een weg tot ontkoming. Daartoe gaf God Zijnen Eeniggeboren Zoon tot een Verlosser en Zaligmaker. Aan de vaderen beloofd, in de volheid des tijds in de menschelijke natuur geopenbaard, is in Hem het Licht der wereld aanschouwd. Hij is geopenbaard in het evangelie, gepredikt in de wereld: de menschen echter hebben de duisternis liever gehad dan het licht, want hunne werken waren boos. Slechts een betrekkelijk klein getal zien we in alle eeuwen gelooven, op den Heere en Zijn Woord bouwen en vertrouwen, om wars van alle ongeloof en Godverzaking, alleen te hopen op Hem, die de levenden en de dooden oordeelen zal. In het Woord des Heeren is ons de meest heerlijke gave geschonken. Dat Woord is de geestelijke apotheek rijk voorzien van middelen, gepast voor al onze nooden en behoeften.
Dat Woord is een licht, dat alle duisternis opklaart. Het is de eenig veilige reiswijzer door de woestijn dezer wereld, naar het Vaderland der ruste.
Op dat Woord hebben Gods heiligen van alle eeuwen vertrouwd en zij zijn niet beschaamd geworden. In dat Woord vernemen Gods kinderen de stem van hun hemelschen Leidsman. Dat Woord is de spijze waarmee en waardoor hunne zielen verkwikt worden tot in de schaduw des doods.
Dat Woord met deszelfs dierbare beloften en toezeggingen biedt troost in droefenis en geeft kracht in beproeving, moed en hope zelfs in den bangsten nood. Dat Woord legt den waren vromen een lofzang op de lippen, en doet bij oogenblikken het hart vervuld zijn met blijdschap en vroolijkheid. Alleen door dat Woord te onderzoeken, onder den zegenenden invloed des Heiligen Geestes, leert ge een Paulus nazeggen: „Ik vermag alle dingen door Christus, die mij kracht geeft.” Wie dat Woord verwerpt, die verwerpt Christus in dat Woord geopenbaard, en voor dien blijft geen slachtoffer meer over voor de zonde. Grooter dwaasheid is dus nooit te bedenken, dan dat de mensch het eenige redmiddel hem zoo genadig van God geschonken verwerpt. Wat wijsheid zouden zij, die zulks doen, dan hebben? Of is dat wijsheid, die met hypothesen begint en in hypothesen eindigt? Is dat wijsheid, die de voornaamste en allergrootste behoefte van den armen mensch negeert? Is dat wijsheid, die machteloos staat tegenover hem, die bitterlijk bedroefd van ziele is, en die op de vraag naar redding en behoudenis, spot met de tranen in zieledroefheid geschreid en ten laatste in doodsnood met ledige handen staat voor den stervende? Neen, dat is dwaasheid maar geen wijsheid. Dat is armoede en geen rijkdom. Dat is een werkelijkheid, die goed onder de oogen gezien, ieder moest doen afschrikken van zulk eene verleiding. Daartegen te waarschuwen en te getuigen is de roeping en de dure plicht van allen, die wat anders door genade hebben geleerd.
Te zeggen: ben ik mijns broeders hoeder? is een taal ieder Christen onwaardig. ’t Is waar, men vraagt: wat baat dat waarschuwen en getuigen van enkelen? doch men moest liever vragen, wat doe ik en wat heb ik gedaan met de talenten mij door mijnen God gegeven. Jeremia heeft gebeden, geleden en geweend met zijn volk en daarin de bewijzen gegeven, als voorbeeld voor anderen, hoe de mensch die den Heere vreest, moet verkeeren en werkzaam zijn onder al de ellende die hem omringt. Al zijt ge dan geen profeet, geen apostel, geen ambtsdrager, als ge maar een nederig discipel van den Heere Jezus moogt zijn, dan geldt immers voor u het woord: Laat uw licht schijnen voor de menschen. Uw invloed op anderen, vergeet, dit niet, kan van behoudenden, maar ook van verdervenden aard zijn. We hebben slechts een kleinen tijd om te arbeiden, dan volgt de nacht, waarin niemand werken kan. Eén woord, één waarschuwing, een broederlijke vermaning en Christelijke terechtwijzing zou het middel kunnen zijn tot behoud eener voor de eeuwigheid geschapen ziele.
„Wij zijn wijs”, zoo zegt het ongeloof, dat in ijdele zelfverheffing zijn heil zoekt buiten God. Door herscheppende genade vernieuwd, ziet ge door het licht des geloofs juist het tegenovergestelde. Eerst moet dan ook de zondaar zijn gemis zien, zal hij begeerig en verlangend uitzien naar de volheid, die in Christus Jezus is. Blind, dwaas, arm, ellendig en nooddruftig in zichzelven, is Christus juist het gepaste voorwerp voor den zoodanige. Verwerpen anderen des Heeren Woord, voor u wordt dat Woord dan de goede tijding uit verren lande. Dat Woord is het, dat slechten wijsheid leert. In de schatkamer van dat Woord vindt ge de oplossing van de allergewichtigste vraagstukken. Geen wonder, dat allen, die ook maar eenigszins de waarde van Gods getuigenis leeren kennen, dat Woord hoogschatten en liefhebben. De wereld met al haar begeerlijkheden gaat voorbij. Maar als eenmaal hemel en aarde voorbijgaan, dan zal nog het Woord des Heeren blijven, want dat zal bestaan en van kracht blijven tot in eeuwigheid.
Laat de ijdele wetenschap dezer eeuw dan voortgaan, laat een geslacht dat God miskent zijn snoode handen slaan aan de heiligheden des Heeren, laat men onder den naam van „nieuwere critiek” de snoodste ondernemingen op touw zetten en schaamteloos in het publiek uitspreken dat de Bijbel een fabelboek is, maar te Zijner tijd zal blijken, dat allen die God verlaten smart op smart hebben te vreezen.
Laat men dan allen, die des Heeren Woord eeren, liefhebben en daaraan vasthouden, voor dwazen aanzien, men heeft Christus, tijdens Zijne omwandeling op aarde, zelven uitgeworpen. En in Hem is de verpersoonlijkte Waarheid aanschouwd. Gekruist en gestorven op Golgotha is Gods Zoon, opgestaan ten derden dage naar de Schriften, en Hij heeft over al Zijne vijanden getriumfeerd. En allen, die in Hem gelooven, zullen eens met Hem en door Hem als overwinnaars worden gekroond.
Als wachtwoord voor de gemeente Gods dient het Woord des Verheerlijkten:
Houd dat gij hebt, opdat niemand uwe kroon neme.

W.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 12 juli 1907

De Wekker | 4 Pagina's

Des Heeren Woord verworpen

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 12 juli 1907

De Wekker | 4 Pagina's