Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Doop en Wedergeboorte (V)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Doop en Wedergeboorte (V)

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

Calvijn en Voetius hoorden wij geheel. Bij de nu volgenden kunnen wij korter zijn. Ook Petrus van Mastricht bespreekt in zijne „Beschouwende en praktikale Godgeleerdheit” 4e deel, dit stuk, en wel in het 3e deel pag. 604 en 605 en 608 en 609. Handelende met een enkel woord over den Doop van Johannes zegt hij: dat deze doop dezelfde geweest is ten aanzien van het wezen, met dien algemeenen doop welken Christus ingesteld heeft, voor zooverre in die beiden is geweest dezelfde plechtigheid, Mark. 1:4; in beiden een en dezelfde leer en belofte, Joh. 1:29, 30, vergel. vs. 34—86; voorts ook dezelfde beteekende zaak: van beiden namelijk de bekeering, welke met de wedergeboorte een en hetzelfde is, en de vergeving der zonden. Mark. 1:4. Luk. 3:8, 7, 8, en bij gevolg een en hetzelfde sacrament; inzonderheid omdat Christus zelve daardoor heeft willen ingewijd en ingehuldigd worden, Matth. 3 vs. 18. Al hoewel wij ondertusschen niet ontkennen dat er eenig onderscheid en verschil zij in de omstandigheden en trappen van krachtdadigheid, namelijk voor zooverre de doop van Johannes predikte den Messias als zullende geopenbaard worden en zullende voldoen. Hand. XIX: 4, welken als reeds geopenbaard zijnde en reeds voldaan hebbende de doop van Christus vooronderstelt.
In het weerleggende deel, dat bij Mastricht altijd op het leerstellige volgt, beantwoordt hij de tegenwerping die tegen de gelijkheid van beiden worden ingebracht en legt er nadruk op dat zulks voornamelijk van de zijde der Roomschen geschiedt. De Gereformeerden, zegt hij daar, gelijk zij een eenigzins onderscheid erkennen in de omstandigheden en in den trap van krachtdadigheid, belijden alzoo in het wezen zelve van beiden een volkomen evengelijkheid. De tegenwerpingen der partijen worden achtereenvolgens door hem ontzenuwd, terwijl hij tevens staande houdt dat er in Hand. XIX geen sprake is van een tweeden doop, maar van eene handoplegging des Apostels, waardoor aan de gedoopten de charismata des Heiligen Geestes zijn medegedeeld.
Nog een drietal getuigen zullen wij aanvoeren.
Eerst Hermanns Witsius, beroemd godgeleerde aan de Hoogeschool van Leiden, die dit stuk besproken heeft in zijn Vier Boecken van de Verscheiden Bedeelingen der Verbonden Gods met de Menschen en wel in het 4e Boek, 16 Hfdst. XI §, waar hij op dezelfde gronden de wezenlijke eenheid van beide doopen staande houdt, en alleen een verschil constateert inzake de gaven des Geestes, waarmede de Christelijke doop in de eerste tijden gepaard ging.
De tweede is Johannes à Marck, beroemd godgeleerde aan de Hoogeschool van Leiden, die in zijn: „Het Merch der Christine GotGeleerdheit” ook dit punt ter sprake brengt en wel in het XXX Hoofddeel § 4. Breedvoerig handhaaft en bewijst hij daar de eenheid van beiden op de ons bekende gronden, en zegt dan: „Vervolgens dwalen hier de terstond genoemde tegenstrevers (d. z. de Papisten, Socinianen en Remonstranten), wanneer zij hier van een wezenlijk onderscheid droomen in de oorspronge, maniere, het einde en uitwerking van Johannes’ doop,” en nu wederlegt hij op zakelijke wijze de tegenwerpingen die er tegen de wezenlijke gelijkheid van beiden ingebracht worden. Wie à Marck bij de hand heeft, zie het maar eens even na en hij zal ontdekken op wat afdoende wijze hij hier den tegensprekers den mond snoert.
De derde is Wilhelmus à Brakel, onder ons volk welbekend, die in zijn algemeen geroemd en gelezen boek: „De Redelijke Godtsdienst” dit stuk behandelt, en wel 1 dl. Capitt. XXXIX § 3. „Hier is de vrage”, zegt hij, „of de doop van Johannes en Christus in wezen verschillen, dan of het een en dezelfde is?” Nadat hij er eerst op gewezen heeft dat zoowel Socinianen en Mennonieten alsmede de Papisten dat wezenlijk verschil loochenen, zegt hij, dat er wel eenige verscheidenheid is in de omstandigheden, maar dat ze en dezelfde is in wezen. Want alles wat tot het wezen van een Sacrament behoort, is in beide zoowel in den doop van Johannes als van Christus hetzelfde. Namenlijk, daar is (a) in beide dezelfde auteur, d. i. God, Joh. 1:33; (b) hetzelfde teeken : water, Matth. III:11; (c) dezelfde beteekenende zaak: Christus’ bloed tot vergeving der zonden, Hand. XIX : 4; (d) dezelfde overeenkomst tusschen het teeken en de beteekenende zaak, n.l. de afwassching der vuiligheid, gelijk de eene des lichaams, zoo de andere der ziel, want water en bloed hebben die kracht en het water en het bloed van Christus zijn het teeken en de beteekende zaak. (e) Hetzelfde einde, n.l. tot inlijving in de kerk en tot verzegeling van de vergeving der zonden, Hand. XIX: 4 en bekeering Matth. III: 11. Deze allen zijn dezelfde in den doop van Christus, gelijk wij hierna breeder zullen aantoonen. Diensvolgens is het een en dezelfde doop.

L. (Leiden) J.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 25 oktober 1907

De Wekker | 4 Pagina's

Doop en Wedergeboorte (V)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 25 oktober 1907

De Wekker | 4 Pagina's