Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„Niet ziende, maar geloovende.”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Niet ziende, maar geloovende.”

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Denwelken gij niet gezien hebt, en nochtans lief hebt; in denwelken gij nu, hoewel Hem niet ziende, maar geloovende, u verheugt met eene onuitsprekelijke en heerlijke vreugde”. 1 Petrus 1:8.

Rijk is de stof tot lof en aanbidding, van welke Petrus in het begin van dezen brief gewaagt. Met insluiting van zijn eigen persoon wijst deze apostel des Heeren op de zoo groote weldaad der geloovigen, dat zij naar Gods groote barmhartigheid zijn wedergeboren tot een levende hoop, door de opstanding van Jezus Christus uit de dooden. Een onverderfelijke en onbevlekkelijke en onverwelkelijke erfenis is in de hemelen voor hen bewaard. Daartoe zijn zij uitverkoren naar de voorkennis van God den Vader, in de heiligmaking des Geestes, tot gehoorzaamheid en besprenging des bloeds van Jezus Christus. Vervuld van de grootheid dezer genade en ziende op al de vruchtgevolgen daarvan, roept de apostel, der hope, der woorden en der gedachten vol, uit: Geloofd zij de God en Vader van onzen Heere Jezus Christus.
Kan voor een oogenbiik het hart dezer beweldadigden met droefheid vervuld zijn door en onder de velerlei beproevingen, toch kan die droefheid en toch kunnen die beproevingen nooit ganschelijk wegnemen de blijdschap des geloofs, want ook de beproeving des geloofs zal nog moeten medewerken tot lof en eer van Hem, die in en met al de leidingen der Zijnen niet anders bedoelt dan Zijn eer en Zijns volks zaligheid.
Kennen we in dezen slechts ten deele, in de toekomst en openbaring van den Heere Jezus Christus zal dit alles in het volle licht gezien en met volkomen duidelijkheid verstaan worden. Voor het geloof is rijke stof tot blijdschap, al is het ook, dat men gelooft zonder zien. Aller geloovigen blijdschap is in Christus. In Hem, het voorwerp van hun geloof, verheugen zij zich met eene onuitsprekelijke en heerlijke vreugde.
Al hadden ook die geloovigen, aan wie Petrus in de eerste plaats zijn brief richt, Christus in het vleesch niet gezien; al waren zij niet, gelijk anderen, oog- en oorgetuigen geweest van de leer door Jezus gepredikt en van de wonderen door den Heere verricht, dit behoefde niemand te weerhouden om in Christus te gelooven. En waren er anderen, die wel oog- en oorgetuigen waren geweest van Jezus’ leer en wonderwerken, doch die nu na ’s Heilands verheerlijking Hem niet meer zagen gelijk weleer, dan geldt voor hen evenzeer datzelfde woord, dat zij Hem nu niet zagen, maar toch liefhadden.
Christus liefhebben, dien men niet gezien heeft, dat is de aard en de natuur des geloofs. Daaromtrent verklaarde Jezus na Zijne opstanding, bij Zijne verschijning aan Thomas: Zalig zijn zij, die niet gezien en nochtans zullen geloofd hebben. Stond niet gezien hebben gelijk men niet gekend hebben, dan ware dit wat anders. Want waar de kennis ontbreekt, kan van liefde geen sprake zijn. Onbekend maakt onbemind. Menschen die veel over de liefde tot Jezus spreken en toch duidelijk genoeg bewijzen, dat de ware kennis van Christus bij hen ontbreekt, zijn gelijk aan vaten, die langs de straten rollend veel leven maken, maar hol en ledig zijn. Nooit kan er dan ook oprecht geloof zijn, als de kennis ontbreekt. Wel bestaat het oprecht geloof niet alleen in een zeker weten en kennen van alles wat ons God in Zijn Woord heelt geopenbaard, maar, dat „niet alleen” sluit in: dit dan toch zeker. Niet gezien, en nochtans liefhebben — zoo heet het van één en van allen, die door een oprecht geloof Christus zijn ingelijfd. Door de verlichting en onderwijzing des Heiligen Geestes bezit ieder geloovige, in zijne mate, kennis van Christus, genoegzaam om Hem lief te hebben en Hem met zijn geheele hart te erkennen als de verdienende oorzaak van alle zaligheid. Hoe verder ge in die kennis geoefend zijt en gij in genade en kennis moogt opwassen, hoe meer liefde in en bij u zal gevonden worden tot Hem, die den geloovigen dierbaar is.
Hoe dieper we worden ingeleid in al de diepten der verlossing en in al de heerlijkheid van Christus’ Middelaarsbediening, gepaard tevens met toenemende zelfkennis, hoe wondervoller en heerlijker Hij in onze schatting zal worden, die van zichzelven beeft verklaard: Ik ben de Weg, de Waarheid en het Leven. Een kind dat zijn ouders hartelijk liefheeft, zal niet ophouden hen lief te hebben, al zijn die ouders in een ander werelddeel, zeer verre van hun kind verwijderd. Dat kind kent nu eenmaal zijn ouders, het gedenkt gedurig aan zijn ouders, ja dat kind kent en gevoelt een betrekking op zijn ouders, gelijk tot geen ander mensch op de wereld. Ach, ieder kind Gods weet het zoo goed, wat hij aan Jezus te danken heeft. Reeds Zijn Naam als Zaligmaker heeft voor hen zooveel bekoorlijks en aantrekkelijks, die Naam is hun als een uitgestorte olie, welke haar welriekende geur alom verspreidt.
Hoe ook gedacht en voorgesteld: in de diepten Zijner vernedering, of in den rijkdom en de glorie Zijner verheerlijking, altijd en in alles is en blijft Hij voor al de Zijnen het Voorwerp hunner liefde. En geen wonder immers, want men verstaat, wat van oudsher van Hem is gejubeld: „Gij zijt veel schooner dan de menschenkinderen, genade is op Uwe lippen uitgestort.”
Tweevoudig is de betrekking, door Petrus hier genoemd, van de geloovigen tot Christus. Vooreerst is Christus het voorwerp hunner liefde en vervolgens ook het Voorwerp hunner vreugde. Zij hebben lief Hem, dien zij niet gezien hebben, en zij verheugen zich tevens in Hem met eene onuitsprekelijke en heerlijke vreugde, en dat alles, hoewel zij Hem niet zien, maar in Hem gelooven. Én de liefde tot én de vreugde in Christus zijn beide vruchtgevolgen van het geloof. Hoe dat kan, moet verklaard worden uit het woordje: „in”. Gelooven in Christus zegt geheel iets anders dan louter geloof aan Christus. Het laatstgenoemde is alleen een historisch geloof. Geloof in Christus kan nooit anders dan zaligmakend geloof zijn, ook wel oprecht geloof genoemd. Dat is het geloof, dat de Heilige Geest werkt, door het Woord, want het geloof is uit het gehoor en het gehoor is door het Woord Gods.
Dit is het geloof, dat met Christus vereenigt, en uit kracht dezer vereeniging trekt de geloovige kracht uit Christus, gelijk de rank kracht en sappen trekt uit den wijnstok. Zulk geloof kan derhalve nooit een dood geloof zijn. In meerder of in minder mate zal altijd blijken, van hoedanigen aard iemands geloof is. Nu kan echter de genade des geloofs aanwezig zijn, terwijl daarbij de oefening des geloofs uiterst zwak en gering is. Dit veroorzaakt — hoe kan het anders? — allerlei ongestalten en belemmering in den wasdom van het geestelijke leven. Men is dan gelijk aan een levende tak van een boom, waar een ijzeren ring wordt omgedaan. Door dien ring of band gaat nu de tak wel niet dood, maar de groei wordt er door belemmerd. Komt echter bij de genade de oefening of praktijk des geloofs, dan is de levendgemaakte ook een geloovende, en dien geloovende is Christus niet slechts in de beschouwing, of bij wijze van dogma, maar in dadelijkheid het Voorwerp der blijdschap en der verheuging. Die blijdschap en vreugde zijn levensteekenen van den geloovige, evenals blad, bloem en vruchten levensteeken zijn van bloem en plant. Zoo kan er in den goeden zin van het woord nooit oprecht geloof zijn zonder hoop. Die hoop, als levende hoop, heeft evenals het geloof, Christus tot voorwerp. Zoo noemt Paulus (Col. 1:27) Christus de hoop der heerlijkheid. Waar hier nu sprake is van zich te verheugen in Christus met een onuitsprekelijke en heerlijke vreugde, moet wel volgen, dat zij die alzoo in Christus gelooven, Christus kennen als de Gave Gods, als den Gegevene van den Vader, die geschonken is tot wijsheid, rechtvaardigmaking, heiligmaking en verlossing. Dit te gelooven met toeëigening voor zich zelven, hoe kan dat anders dan tot een onuitsprekelijke en heerlijke vreugde leiden. Onuitsprekelijk, want al konden we engelentaal spreken, dan nog zou deze ongenoegzaam zijn, om naar waarde te beschrijven de grootheid van dien rijkdom der genade in Christus geöpenbaard voor armen, ellendigen, dood- en doemschuldigen, die de Heere naar Zijn onkreukbaar recht voor eeuwig met die gunst had kunnen voorbijgaan.
Onze belijdenis spreekt ergens van onuitsprekelijke vreugde in zijn hart te gevoelen. Onze taal, hoe rijk ook in woorden, is te arm, om naar waarde uit ie drukken, wat dat is, als een verloren zondaar door Christus gezocht en gezaligd te zijn. Heerlijk is die vreugde, want zij is zoo grootelijks onderscheiden van alle ijdele vreugde. De vreugde des geloofs is eene vreugde, die nooit berouwt. Het is een vreugde die eindigt in God. Hoe meer van die vreugde wordt genoten, hoe sterker het verlangen wordt naar de volmaakte blijdschap, welke Gods kinderen hiernamaals wacht. Wat deze apostel des Heeren hier noemt en waarop bij de geloovigen in de verstrooide landschappen hier wijst, is de verborgen schat en rijkdom der kinderen Gods. Dat is het wat hen sterken, troosten en bemoedigen moet onder lijden en verdrukking. Dat is het wat hen staande houdt, zelfs in den bangsten en moeielijksten strijd. Ja dat is het, wat nog meer zegt, dat roemen leert in de verdrukking, wetende, dat de verdrukking lijdzaamheid werkt, en de lijdzaamheid bevinding en de bevinding hoop, en de hoop beschaamt niet, omdat de liefde Gods in hunne harten is uitgestort door den Heiligen Geest.
Als een bekwaam en dapper veldheer, die de krijgslieden bemoedigt met te wijzen op een schitterende overwinning, wijst Petrus hier zijn medegeloovigen op de rijke stof, welke zij hebben om zich in den Heere te verblijden. Neen, hun voegt geen louter klagen en zuchten, alsof zij zonder hope waren. Hun voegt geen murmureeren, alsof zij aan de grootste ellende ten prooi waren overgegeven. Hun voegt geen ongeloovig vragen: waarom aldus en alzoo? En wie hunner zou iets kunnen inbrengen tegen hetgeen een apostel en dienaar van den Heere Jezus Christus hun hier komt voorhouden? Met onwederlegbare bewijzen wijst Petrus aan dat het een welgegronde hoop is, die zooveel stof geeft tot blijdschap, zooveel stof geeft tot dankzegging en aanbidding.
En wie die door Gods genade in die blijde en welgegronde hoop der heerlijkheid mag deelen, wedergeboren uit onvergankelijk zaad, zal niet moeten erkennen, dat de Heere waardig is, voor Zijne onuitsprekelijke liefde en genade erkend, geprezen en verheerlijkt te worden.
Een leven zonder geloof is een leven zonder liefde, en een leven zonder liefde is, in één woord gezegd, een arm leven. Heb dan gaven en krachten, beschik dan over kunst en wetenschap, wees dan een mensch door menschen geacht en geëerd, maar wat baat dit alles, als de liefde Gods niet in uw hart is uitgestort door den Heiligen Geest, waardoor we tot wederliefde worden bekwaamd. Verandering is daarom niet genoeg, de mensch moet wedergeboren, hij moet vernieuwd en door een oprecht geloof Christus worden ingeplant. Dan, maar ook eerst dan zijt ge in Christus, en mitsdien een nieuw schepsel. Dan is het oude voorbijgegaan, en is het alles nieuw geworden. Wat ge dan te voren niet kendet en niet kondt verstaan, dat zult ge dan kennen niet alleen, maar ge zult in beginsel zelve deelachtig zijn, wat Petrus hier noemt en omschrijft met de woorden: Denwelken gij niet gezien hebt, en nochtans lief hebt. . . . . . En zou Jezus zelve u vragen, gelijk de Heere eenmaal aan Petrus deed, met te zeggen: Simon, zoon van Jonas, hebt gij mij lief? wat zoudt ge dan anders antwoorden dan gelijk die zelfde Simon antwoordde, toen hij zeide; Heere! Gij weet alle dingen, Gij weet, dat ik U liefheb.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 17 januari 1908

De Wekker | 4 Pagina's

„Niet ziende, maar geloovende.”

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 17 januari 1908

De Wekker | 4 Pagina's