Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Een vreemdeling op de aarde

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Een vreemdeling op de aarde

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Ik ben een vreemdeling op de aarde, verberg uwe geboden voor mij niet.” Psalm 119:19.

Een vreemdeling op de aarde, zoo getuigt hier een mensch van gelijke beweging als wij. Al wordt de naam van den dichter van dezen psalm niet genoemd, zooveel is in elk geval zeker: bij die hier spreekt, was eens een mensch als wij, een nakomeling van Adam. Hij noemt geen bijzonder land, gelijk een reiziger doet, die zich tijdelijk in een ander land bevindt, en die nu van dat land, waar hij zich tijdelijk ophoudt, verklaart: Hier ben ik een vreemdeling. Neen, de man, die hier aan ’t woord is, zegt: Ik ben een vreemdeling op de aarde. Al had men die man naar een ander land of naar een ander werelddeel gebracht, dan was deze belijdenis dezelfde gebleven, want met dat zeggen: een vreemdeling op de aarde, omvat hij alle landen. Vandaar, dat in die verklaring welke de man Gods hier doet, een uitgebreide kennis, een bijzondere ervaring en een veelomvattende geschiedenis te lezen is. Wel kan in zekeren zin van alle menschen gezegd worden, dat zij vreemdelingen op aarde zijn, in dien zin namelijk, dat niemand hier op aarde kan blijven en dat aller verblijf op deze aarde slechts van korten duur is. Maar zoo bedoelt de man het niet, die hier van zijn vreemdelingschap getuigt. Zijn kennis in dezen strekt zich veel verder uit. In onderscheiding van anderen, die geen ander vaderland kennen en geen ander vaderland begeeren dan deze aarde, hebben we hier met iemand te doen, die wel degelijk een ander vaderland kent en begeert. Hij weet goed wat deze aarde is als woon-, en verblijfplaats voor den mensch. Zonder te miskennen de vele goedertierenheden en gunstbewijzen des Heeren, welke hij in zijne vreemdelingschap mag genieten, is desniettegenstaande het leven op deze aarde voor hem een ballingschap. Door de zonde kwam de mensch buiten het Paradijs. Wegens de zonde is de aarde vervloekt. Distelen en dorens brengt zij voort. Hoe en waar ook gezocht, maar een paradijsleven moet niemand op deze aarde verwachten. De gevolgen der zonde draagt ieder mensch in en met zich om. Vandaar dat deze aarde het land der ware, der volkomen rust niet zijn kan. Wel wordt de rust en de vrede door velen hier gezocht en gehoopt, maar te vergeefs. Dan zou men alle ellende en jammer, dan zou men ten laatste den dood moeten kunnen ontvluchten. Dan zou de waarheid in Gods heilig Woord geleerd geen waarheid moeten zijn, waarin zoo duidelijk wordt uitgesproken, wat zoo alle dagen wordt bevestigd, dat het den mensch gezet is eenmaal te sterven. De mensch echter, die zichzelven niet kent, die God niet kent en die de waarheid niet kent, zooals die in Gods Woord ons is geopenbaard, die kent ook geen andere, geen hooger verwachting dan die van dit tijdelijk leven. Zulk een kent geen ander genot en die zoekt ook geen ander vaderland dan het leven op deze aarde biedt.
Anders is het met hem, die in waarheid kan zeggen: Ik ben een vreemdeling op deze aarde. Deze is zich bewust een andere, een hoogere roeping te hebben dan louter voor het tegenwoordige leven. Hij heeft ook zijn hoogste verwachting niet van deze aarde. Hij is zich bewust, slechts voor een korten tijd op dit benedenrond te vertoeven, evenals iemand, die reist door een vreemd land. De vreemdeling is daar zoo volkomen van overtuigd, wat men hem zou voorstellen of aanbieden, hij heeft op deze aarde niet anders dan een vreemdelingslot te wachten. Die wetenschap staat in nauw verband met persoonlijke ervaring.
Men moet hooger behoeften kennen, om naar andere dingen dan deze aarde geven kan, uit te zien. Men moet het ledige, het ijdele, het ongenoegzame van al het aardsche persoonlijk hebben leeren kennen, zal er honger en dorst, zal er uitzien en verlangen zijn naar datgene, wat onverderfelijk en eeuwig is. En wat zou het den mensch baten, al gewon hij de geheele wereld, zoo zijne ziel moest schade lijden? En wat is alles wat in de wereld is, voor een ziele die behoefte kent en gevoelt aan de gemeenschap met God?
Hij, die belijdt: „ik ben een vreemdeling op deze aarde” weet het, daar is een ander, daar is een beter vaderland dan deze aarde, en een eerste vraag is daarom voor hem: hoe kom ik daar? Vandaar de behoefte uitgedrukt in de bede, door dezen vreemdeling uitgesproken: „Verberg uwe geboden voor mij niet.” Gods geboden, Gods eeuwig blijvend getuigenis wijzen daartoe den weg. Dat is de eenig veilige reiswijzer door het vreemdelingsoord. Daarmee kan men nooit bedrogen of beschaamd uitkomen. Dat Woord is als een licht, dat alle duisternis verdrijft.
Het is, laat men daar wel op letten, het is geen bijzondere, geen buitengewone ellende, welke den psalmist tot deze verklaring noopt.
Neen, hij is niet gelijk menschen, die onder bijzondere rampen en tegenheden op soortgelijke wijze over het leven op deze aarde spreken, maar die, als het hun uitwendig weer beter en goed gaat, zich geheel thuis gevoelen.
Afgedacht van dat alles is voor ieder kind Gods het leven op deze aarde een leven van vreemdelingschap. Want wel kan er door velerlei oorzaken in de praktijk van de zaak veel gebrek zijn, maar wat het innerlijke beginsel van het leven aangaat kan het niet anders: Gods kinderen gevoelen zich op deze aarde niet te huis. In meerder of in minder mate wordt het vreemdeling zijn gekend. De mensch aan wien God zijne genade heeft verheerlijkt, kent andere, kent hoogere behoeften dan alleen van dit tijdelijk leven. Die kent ook een ander en een o zooveel beter genot dan in de dingen dezer wereld. Tegenover hen, die aardsche dingen bedenken, verklaart een Paulus: „Maar onze wandel is in de hemelen, waaruit wij ook den Zaligmaker verwachten, namelijk den Heere Jezus Christus”. En Petrus schrijft aan de geloovigen: „Wij verwachten naar Zijne belofte nieuwe hemelen en een nieuwe aarde, in dewelke gerechtigheid woont”. En de godzalige dichter van den 119den psalm verklaart in dienzelfden psalm: het woord, dat de Heere tot hem heeft gesproken, is zijn troost in zijne ellende, want, zegt hij „uwe toezegging heeft mij levend gemaakt.” Wel een bewijs, dat ook onder de oude bedeeling de levende hoop der heerlijkbeid het deel was van des Heeren gunstgenooten. Trouwens, wat al overvloedige bewijzen lezen we daarvoor niet in het elfde hoofdstuk van den brief aan de Hebreën.
Heeft iemand die in een vreemd land zich bevindt, zich een vreemdelingslot te getroosten, hij doet dat met uitzicht, eenmaal zijn vaderland te zullen bereiken. Zoo ook gaat het des Heeren gunstgenooten. Met een Abraham verwachten zij de stad, die fundamenten heeft, wier kunstenaar en bouwmeester God is. Wie vreemd is van het leven en van de verwachting der geloovigen, die zal niet bidden om hetgeen de man Gods hier bidt: verberg uwe geboden voor mij niet. In die bede toch belijdt de bidder vooreerst zijne afhankelijkheid en in de tweede plaats de genoegzaamheid der Goddelijke waarheid om hem tot veiligen gids te dienen in het land Zijner vreemdelingschap.
En wie is af hankelijker dan een vreemdeling? Deze weet alleen den weg niet en hij vertrouwt zichzelven niet, om alleen door een vreemd en onveilig oord te trekken. Hij weet maar al te goed met welke gevaren te rekenen valt. Door Gods Geest verlicht en onderwezen, ontkomt hij aan alle gevaren, wordt hij gesterkt, bemoedigd en getroost in en onder alle omstandigheden des levens. Vervuld met de blijde hoop en verwachting, door het geloof, dat in hem leeft, het gewenschte Vaderland eens te zullen bereiken, waar men alle leed en ellende voor eeuwig zal te boven zijn, kan hij zeggen met een Paulus: wij hebben dan altijd goeden moed. Op zijn langst genomen duurt de vreemdelingschap slechts kort. Zeventig en zoo wij zeer sterk zijn, tachtig jaren. Wat is dit, vergeleken met de eeuwigheid. Al moet ge dan als een Jakob aan ’t einde zeggen: weinig en kwaad waren de jaren mijner vreemdelingschappen; — al was uw leven, in den volsten zin van het woord, een veelbewogen, een moeitevol leven, en al liep uw weg over steile bergen en door diepe dalen, — al hebt ge veel gezucht, veel geweend, veel geleden, als maar het einde vrede mag zijn. Dan zal al het leed en de moeite van uw vreemdelingschap spoedig zijn vergeten, want de Heere zal naar Zijne belofte geven het einde en de verwachting aan allen, die de verschijning van den Heere Jezus hebben liefgehad.
Er ligt intusschen — en laat ons dit niet uit het oog verliezen — in die geloofsbetuiging: Ik ben een vreemdeling op deze aarde een oplossing van een groot geheim. De vraag wordt daarin beantwoord, hoe het komt, en waaruit het is te verklaren, dat de werelden levensbeschouwing van den eenen mensch zoo ontzaglijk veel verschilt van die van anderen. Dat moet in veler oog een parodox zijn. Dat de één zoo zijn leven, al zijn genot en vermaak kan vinden in de dingen, die voor een ander in ’t geheel geen aantrekkingskracht hebben, dat moet hieruit worden verklaard: er is een tweeërlei leven, en mitsdien ook een tweeërlei openbaring. Een leven alleen uit Adam, is een louter natuurlijk leven, daar is niets anders van te verwachten, dan een leven alleen voor deze aarde.
Een leven daarentegen dat uit God is, een geestelijk leven, zoekt en vindt zijn hoogste vreugde en blijdschap in de gemeenschap met God.
Vandaar dat dit tweeërlei leven noodwendig ook een geheel verschillende openbaring moet hebben. Dwaasheid noemt de één, wat juist voor den ander de hoogste wijsheid is. Zoekt de één de pennen zijner tente steeds vaster in de aarde te slaan, anderen daarentegen erkennen het als een eerste behoefte, om steeds meer losgemaakt te mogen worden van de aarde en van al het aardsche. Het moet dan ook als een groot gebrek in het geestelijke leven worden aangemerkt, als de uit God geboren mensch nog zoo gedurig moet zeggen en klagen: „Hoe kleeft mijne ziel aan ’t stof.”
Zoo ge in waarheid als een vreemdeling op deze aarde leeft, dan stelt ge aan dit leven niet zulke groote eischen. Natuurlijk kunt ge niet buiten hetgeen voor ieder mensch om te leven onmisbaar is. Maar waar ge wel buiten kunt: ge behoeft geen weken, maanden en jaren vooruit te rekenen en te zorgen. Als ge maar hebt wat direct tot de reis door deze wereld van nooden is. Die een vreemdeling is op deze aarde, in den goeden zin van het woord, die zal eens komen aan het einde van zijn vreemdelingschap. Op dat einde wijst ons des Heeren Woord. Daarom is het licht der waarheid, waarom de man Gods hier bidt, zoo dierbaar en onmisbaar. Dat licht kan de Heere voor ons inhouden en verbergen. De zon is er wel, al ziet ge haar niet, maar als zij wegschuilt achter zwarte wolken, dan kunt ge u in haar licht niet verblijden, dan wordt ge haar weldadigen invloed met gewaar. De man, die hier vraagt en zegt: Heere! verberg uwe geboden voor mij niet, is waarschijnlijk dezelfde geweest, die in den 23sten psalm zegt: De Heere is mijn Herder, mij zal niets ontbreken. Dat kan de geloovige zeggen, als de Heere met Zijn licht afdaalt. Dan zijt ge vol moed en vertrouwen, dan blikt ge als Mozes tot in het heilige land.
Dáár zal de vreemdeling rusten van zijn moeitevolle zwerftochten. Dáár zal, in het huis des Vaders, waar Jezus plaats voor de Zijnen bereidt, de ware, de volkomen rust worden genoten.
Dáár loeien geen stormen noch orkanen, daar verheffen de wateren van tegenspoed en verdrukking zich niet. Nog maar een weinig tijds, pelgrim Gods op deze aarde, dan zijt ge tehuis. Dan zult ge uw reisgewaad verwisselen met de bruiloftkleederen des Lams.
Dan zult ook gij kunnen zeggen: „de snoeren zijn mij in een liefelijke plaats gevallen en een schoone erfenis is mij van God geworden.”

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 24 januari 1908

De Wekker | 4 Pagina's

Een vreemdeling op de aarde

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 24 januari 1908

De Wekker | 4 Pagina's