Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Duur gekocht

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Duur gekocht

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Wetende, dat gij niet door vergankelijke dingen, zilver of goud, verlost zijt uit uwe ijdele wandeling, die u van de vaderen is overgeleverd, maar door het dierbaar bloed van Christus, als van een onbestraffelijk en onbevlekt lam.” 1 Petr. 1:18, 19.

Opmerkelijk is het in de prediking en in de brieven der Apostelen van onzen Heere en Zaligmaker Jezus Christus, zoo telkens aan het lijden en sterven des Heeren Jezus herinnerd te worden. Diep was in hunne harten gezonken het woord, door Christus gesproken aan den morgen der hemelvaart: „en gij zult mijne getuigen zijn.” Getuigen van alles wat zij gehoord en gezien hebben. Getuigen van Jezus’ leer en wonderwerken. Getuigen van Zijn lijden en sterven. Getuigen van ’s Heeren opstanding en luistervolle hemelvaart. Van af hun eerste optreden op den onvergetelijken Pinksterdag, na de uitstorting des Heiligen Geestes, tot het einde van hun veelbewogen leven en uitgebreide werkzaamheid, zijn zij predikers van Jezus Christus en dien gekruist. Tegenover de blindheid van Joden en de onwetendheid der Heidenen, tegenover de wijsheid der wereld en den ijdelen roem beide van Grieken en Romeinen, heffen zij de banier des kruises omhoog, waarin het „vrede door het bloed des kruises” aan Joden en Heidenen verkondigd wordt. Te midden van een wereld vol ongerechtigheid blazen zij de bazuin des evangelies. Waar zij optreden in de gemeenten, te Rome, te Corinthe, in Galatië, in Efeze of waar ook, om de gemeenten te onderwijzen in den weg der zaligheid en hen te voeden met de onvergankelijke spijs van het Woord Gods, is het lijden en sterven van Christus altijd en overal de hoofdinhoud hunner prediking. Daarin is voor hen alleen de verdienende oorzaak der zaligheid, daarin schitteren Gods deugden op geheel eenige wijze, daarin ligt het eenig bevredigende antwoord voor ieder zondaar, voor wien het uit zielsbehoefte de vraag wordt, of er nog een middel is om de straf om de zonde bedreigd te ontgaan en wederom tot genade te komen.
En als in de „lijdensweken” voor Paschen de gemeenten alom bij dit veel omvattend onderwerp worden bepaald, is het niet zonder reden, dat de opmerking wel eens is gemaakt, dat die prediking in den regel het beste aan het doel der evangelieprediking beantwoordt.
Van Paulus is het algemeen bekend, dat zijne prediking in ’t bijzonder een Christusprediking was, doch bij nader onderzoek en vergelijking vinden we hetzelfde ook bij de andere apostelen. Hoe hoog verheft een Johannes de waarde van het bloed van Jezus Christus, Gods Zoon, als hij daarvan getuigt, dat het reinigt van alle zonde. Doet een Paulus in al zijn brieven duidelijk uitkomen, dat de geloovigen, als het volk van God, duur gekocht zijn, we hooren van een Petrus hetzelfde, als de apostel der hoop er bij de geloovigen op aandringt, om te wandelen in vreeze gedurende den tijd hunner inwoning, met de opmerking: „Wetende, dat gij niet door vergankelijke dingen, zilver of goud, verlost zijt uit uwe ijdele wandeling, die u van de vaderen is overgeleverd, maar door het dierbaar bloed van Christus, als van een onbestraffelijk en onbevlekt lam.” Ja dat weten zij, met allen die gelooven, want dat is de inhoud der Goddelijke openbaring, waarmede zij onder de bedeeling der genade zijn bekend geworden. Dat wist men en dat kon men reeds weten onder de oude bedeeling. Op velerlei wijze had de Heere dit Zijn Israël geleerd. Al de bloedstortingen en offeranden hadden daarop gewezen. Daarin was dit op schaduwachtige wijze voorgesteld. Al die ceremoniën der Wet met al de daarbij komende plechtigheden waren dingen, die een hoogere beduiding hadden. Het geloovig Israël wist het dan ook wel, dat het bloed van stieren en bokken de zonde niet kan wegnemen.
Men wist het wel, dat niet een Aäron of eenig ander Hoogepriester uit de menschen de zonde des volks kon verzoenen. Reeds Mozes had geprofeteerd, dat een Profeet als hij, uit het midden hunner broederen, door den Heere hunnen God zou worden verwekt, en dat zij naar Hem zouden hooren.
Later volgde een geheele rei van profeten, die van den komenden Verlosser gewagen. En als een Jesaja Hem voorstellen als een Lam, dat ter slachting geleid wordt. Maar wat nog duister kan schijnen en als in nevelen gehuld, gedurende de bedeeling des Ouden Verbonds, dal wordt met de nieuwe bedeeling in ’t helderste licht aanschouwd. Reeds Johannes de Dooper wijst op Christus als het Lam Gods, dat de zonde der wereld wegdraagt. Christus zelf spreekt het voor de ooren Zijner discipelen onomwonden uit, dat aan Hem zal volbracht worden, alles wat van Hem geschreven. Zijn lichaam zal verbroken en Zijn bloed zal vergoten worden.
En als na de uitstorting van den Heiligen Geest op den Pinksterdag de eerste getuigen uitgaan, om naar Jezus’ Woord het evangelie te prediken aan alle creaturen, dan is de inbond hunner prediking geheel in overeenstemming met den last hun opgedragen. Zij prediken alom den eenigen Naam onder den hemel tot zaligheid geopenbaard. In dat „duur gekocht” ligt de mogelijkheid tot redding van verlorenen begrepen. De wijze, waarop die redding alleen mogelijk is, wordt daarin verklaard. Da onuitputtelijke dankstof voor de geredden wordt daarmee aangewezen. Alle ijdele roem wordt daardoor onvoorwaardelijk veroordeeld. De wetenschap, welke de geloovigen hieromtrent bezitten en waaraan Petrus met dat woord „wetende” herinnert, is van eene onschatbare waarde. Die wetenschap is niet aller. Niet slechts zijn Joden, Heidenen en Mabomedanen daarvan vervreemd, maar hoe velen zelfs, die Christenen zijn in naam, die onder de bediening van het evangelie leven, verstaan dit niet. Wie spreekt over den weg der verlossing, heeft daarom nog geen deel aan de verlossing. Niet tot allen, maar tot hen, die reeds aan de verlossing deel hebben, is dit woord gericht. Gij, wil Petrus zeggen, die de genade Gods deelachtig zijt geworden, gij die wedergeboren zijt tot een levende hoop, gij weet het, dat ge verlost zijt door het bloed van Christus.
Maar omdat deze te voren zondaars waren als alle anderen en zij die verlossing alleen aan Gods vrije genade danken, ligt daarin begrepen, dat er dientengevolge een weg en een middel tot redding van verlorenen bestaat.
Dit is de blijde boodschap des evangelies, welke alom in de wereld in Christus’ naam wordt gepredikt. Alleen dat evangelie beantwoordt aan des zondaars behoefte. Tegenover den vloek van Sinaï met al de verschrikkingen der Wet ruischt het evangelie des vredes als een stroom des levenden waters, die op Golgotha ontspringt. Wie overal naar verlossing zocht, zonder ergens redding te vinden, die zal niet te vergeefs komen tot het bloed der verzoening, dat van betere dingen spreekt dan het bloed van Abel. Maar meer nog dan dit zegt ons de wetenschap van dat: duur gekocht.
Niet door vergankelijke dingen, getuigt Petrus, terwijl hij er aanstonds op volgen laat, wat onder die vergankelijke dingen zooal de hoogste waarde heeft: zilver en goud. Ach hoe arm en nietig is al het stoffelijke, het vergankelijke dezer wereld tegenover den prijs die noodig is tot verlossing van zondaren. De gansche wereld met al wat er in is, is nog ongenoegzaam tot redding van slechts ééne ziel. Maar waar al het goud en al de schatten der wereld niet voor in aanmerking kunnen komen, daartoe is volkomen genoegzaam het bloed van Jezus Christus, Gods Zoon, dat niet slechts van vele, maar van alle zonden reinigt. Dat is het bloed van Hem, die reeds in de profetie beloofd en voorgesteld was als het Lam, op wien God de Heere al de ongerechtigheid Zijns volks zou doen aanloopen.
Als een onschuldig, onbevlekt, gansch volkomen Lam moest Christus lijden en sterven. Zijne overgave was dan ook een geheel vrijwillige, Zijn onschuld is door Zijn rechters erkend en door Pontius Pilatus herhaalde malen beleden. Alle lijden van menschen is lijden tengevolge van eigen schuld. Een mensch zonder schuld zou niet kunnen lijden. Maar Christus lijdt en sterft als de Rechtvaardige. Hij heeft geen zonde gekend en geen onrecht is op Zijne lippen gevonden. Al wat Hij lijdt, dat lijdt Hij voor anderen. Hij heeft, zoo getuigt Petrus, onze zonden gedragen in Zijn lichaam op het hout. Wel mag deze apostel dan van dat bloed getuigen, dat het een dierbaar bloed is, dat zulk eene oneindige waarde bezit. Nooit zal eenig sterveling vermogen de waarde van den aangebrachten losprijs voor de zonde naar eisch te omschrijven. Zoo ergens, dan geldt het hiervan: wij kennen ten deele. Toch kennen de geloovigen er iets van. Immers zij weten met een Paulus, uit wat grooten nood en dood zij verlost zijn. Daarom hebben de oprechten Hem lief. Daarom is Christus hun die gelooven dierbaar. Daarom kunnen alle Jezus’ oprechte discipelen op des Heeren vraag: Hebt gij Mij lief? met Petrus antwoorden: „Heere, Gij weet alle dingen, Gij weet, dat ik U liefheb.” Door den Heiligen Geest onderwezen sluit het allen twijfel uit en staat het onweerlegbaar vast, dat er geen mogelijkheid is tot redding en verlossing van vloek en toorn, anders dan door den prijs van het dierbaar bloed van Christus. Alleen in en door dat offer kan Gods toorn worden gestild, en zonder krenking van Gods deugden door den in Christus geloovende worden verklaard, in antwoord op de vraag: wat bate hebt ge van uw geloof? dat ik in Christus voor God rechtvaardig hen en een, erfgenaam des eeuwigen levens.
Te grooter nog wordt deze genade bij de herinnering aan een droevig eertijds, aan de ijdele wandeling, van de vaderen overgeleverd, waarop Petrus de lezers van zijn brief wijst. En daargelaten of iemand van Joodsche of van Heidensche afkomst is, allen zijn van nature zondaren. De laatste zal zoowel als de eerste met een Paulus moeten erkennen: door de genade ben ik, die ik ben. Daarom kan van ijdelen roem geen sprake zijn, maar moet de grond voor aller door Jezus geredden dankstof alleen en uitsluitend gezocht worden in dat ééne offer, dat Gode welbehagelijk is. Die dankstof hooren we in volle kracht zich uiten, als de verlosten in den hemel jubelen: „Het Lam, dat geslacht is, is waardig te ontvangen de kracht en de rijkdom en wijsheid en sterkte en eer en heerlijkheid en dankzegging.” Wat de geloovigen door Gods genade weten, blijft, zoolang de mensch verhard in de zonde voortleeft, een diepe verborgenheid. Zoo duidelijk wordt hierin openbaar, dat het de Geest is die levend maakt. Welke schoone gaven en talenten, welk een uitgebreide wetenschap bezitten soms de kinderen der wereld, doch als het op kennis aankomt van geestelijke dingen, zijn de menschen zoo onkundig als een klein kind.
Daarom ziet men eenerzijds het gevaar niet, waarin men verkeert, terwijl men anderzijds blind is voor dat groote, nooit naar waarde te roemen heil, ons door God in Zijn Woord geöpenbaard.
In die wetenschap welke de Heilige Geest leert, vindt dan ook ieder kind des Heeren een rijke, een onuitputtelijke dankstof.
Het oprecht geloof is maar niet een hopen of wenschen, maar het is een zeker weten en tegelijk een zeker vertrouwen, waardoor Gods kind in leven en in sterven zich vrij en veilig verlaat op de aangebrachte gerechtigheid van Christus, om, afziende van alles wat uit den mensch is, de geheele zaligheid toe te kennen aan Gods vrije genade. Dat geloof doet „amen” zeggen op het: „Gij zijt duur gekocht.”

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 13 maart 1908

De Wekker | 4 Pagina's

Duur gekocht

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 13 maart 1908

De Wekker | 4 Pagina's