Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Doop en Wedergeboorte - XVII

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Doop en Wedergeboorte - XVII

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

Dat Dr. Kuyper noodwendig tot zulk eene opvatting van het geloofsvermogen komen moet, als hij door de vergelijking met de Egyptische tarwe ons getracht heeft duidelijk te maken, hangt samen met zijn opvatting van den kinderdoop. Hij wil ook ten opzichte van de bestrijders van den kinderdoop staande houden, dat de doop alleen daar mag worden bediend, waar op goede gronden het geloof als vermogen mag ondersteld worden. Op dit punt in Kuyper’s doopsleer is onzes inziens tot nu toe nog maar veel te weinig gelet. Men spreekt veel meer over de onderstelde wedergeboorte en toch gelooven wij ons niet te vergissen, als wij zeggen, dat hij die wedergeboorte onderstelt om alzoo tot de aanwezigheid van het geloofsvermogen in het kindeke te kunnen besluiten. Want waar wedergeboorte is, daar, maar ook daar alleen is geloof, omdat de Heere ons in en door de wedergeboorte het geloof naar zijn wezen inplant. Vandaar moest Kuyper van het geloofsvermogen wel op de wedergeboorte teruggaan, maar onzes inziens is deze teruggang alleen om daardoor ook bij den kinderdoop te kunnen staande honden, dat er werkelijk een geloovige gedoopt worden. Zoo, zegt Kuyper, staan beide ten opzichte van den doop gelijk. Wij hebben geen absolute zekerheid, maar slechts een onderstellende zekerheid, dat het kind werkelijk het geloof als vermogen bezit, en zij die alleen de bejaarden doopen, hebben geen absolute zekerheid, dat er geloof in dezen doopeling is, maar moeten het evenals wij met een onderstellende of betrekkelijke zekerheid doen.
Rustte Kuyper’s betoog nu maar op Schriftuurlijke gronden, dan kou werkelijk worden getuigd, dat het vraagstuk van den kinderdoop eene oplossing had gevonden, waarbij allen die zich voor de Heilige Schrift buigen als de hoogste autoriteit in geloofszaken, moesten nederleggen.
Want het is hier niet de vraag, wat wij meenen, of wat ons goed dunkt, of wat wij voor waar houden, maar wat de Heilige Schrift, verklaard naar de analogia fidei, ons in dezen leert. Het getuigenis der Heilige Schrift moet voor den geloovige het einde van alle tegenspraak zijn. Maar wat heeft Kuyper niet moeten doen, om zijn doopsbeschouwing in het kader onzer Gereformeerde leer in te voegen.
Hij heeft daartoe de „orde des heils” gereconstrueerd en de exegese meer dan, eenmaal moeten buigen en pasklaar maken aan zijn dogmatisch systeem. Het zijn geen groote woorden, die wij daar nederschrijven.
Tegenover een geleerde als Kuyper past ons allereerst bescheidenheid, Met groote woorden, die er maar al te veel gebezigd worden en niet zelden dienst moeten doen om eigen armoede aan wetenschappelijke kennis te verbergen, richt men hier niets uit, maar maakt men zichzelven bespottelijk in de oogen van anderen. Maar past ons bescheidenheid, niet minder past ons waarheid, en het is de liefde tot de waarheid, die ons bovenstaande woorden deed nederschrijven.
Wij zullen dan ook trachten met bewijzen te staven wat wij daar nederschreven. Beginnen wij met het eerste: de reconstructie van de orde des heils. Om dit recht te verstaan, dienen wij met een enkel woord duidelijk te maken, wat de orde des heils is. Om het maar kort te zeggen: Onder de orde des heils verstaan wij „de wijze waarop en den weg waarlangs de zondaar in het bezit komt van de weldaden der genade, die door Christus verworven zijn” (Bavinck). In die „heilsorde” worden nu verschillende stadiën of genadewerkingen onderscheiden, en in de orde, waarin deze genadewerkingen op elkander volgen, heeft Dr. Kuyper nu eene reconstructie aangebracht, d.w.z. hij heeft een andere volgorde aan die verschillende genadewerkingen gegeven. Dat en niet anders heeft Dr. Kuyper ten opzichte van de orde des heils gedaan. Ook hierop is nog veel te weinig de aandacht onder de theologen gevestigd. Men verdedigt of bestrijdt, al naar men voor- of tegenstander is, de onderstelde wedergeboorte, maar wanneer men een aantal verdedigers en bestrijders vroeg: hoe komt het toch dat Dr. Kuyper zulk een wedergeboorte leert? dan zonden er velen, vreezen wij, met hun antwoord verlegen staan. Dat is ook de zwakke zijde van het betoog van Ds. Diermanse, hoeveel voortreffelijks hij overigens ook aanvoert. Hij speurt de doopsleer van Dr. Kuyper niet in haar wortel en omvang na, en vestigt onzes inziens niet genoegzaam den aandacht op hetgeen wij zoo pas ten opzichte van de heilsorde zeiden.
Misschien achten velen dit een loutere methodologische kwestie, die ten opzichte van de genadewerkingen zelve zonder beteekenis is en daarom van geen belang om eens in studie te nemen. En oogenschijnlijk lijkt dat ook zoo. Ook Dr. Kuyper doet het als iets van ondergeschikt belang voorkomen, dat hij een wijziging in de orde der genadewerken maakt, en hij stelt het voor alsof het volstrekt zonder beteekenis is, hoe men die orde neemt. Dat dit niet zoo is en hierin juist het punt van geschil ligt, zal in ’t vervolg wel blijken.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 20 maart 1908

De Wekker | 4 Pagina's

Doop en Wedergeboorte - XVII

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 20 maart 1908

De Wekker | 4 Pagina's