De kinderen van Korach

C. S. te B. vraagt ons: „Moet uit Numeri 16:31, 32 de conclusie getrokken worden dat Korach met al zijne nakomelingen levend ter helle is gevaren, of zijn Korach’s kinderen gespaard gebleven?”
In genoemden tekst wordt wel gezegd: „En het aardrijk opende haren mond en verslond hen, met hunne huizen en alle menschen, die Korach toebehoorden en al de have”, doch „alle menschen, die Korach toebehoorden,” beteekent daar niet al zijn kinderen, maar allen die het met Korach eens waren in opstand tegen Mozes. Uit Numeri 26:11 toch blijkt dat Korachs zonen niet zijn omgekomen. Aldaar lezen wij: „Maar de kinderen van Korach stierven niet.” Op bevel van Mozes: Wijkt toch af van de tenten dezer goddelooze mannen,” hadden de zonen van Korach zich gescheiden van hun vader. Zij stemden dus niet mede in met het oproer en gaven daarmede blijk dat zij van een anderen aard waren dan hun goddelooze vader. In Numeri 16:27 lezen wij wel dat Dathan en Abiram in de deur hunner tent stonden met hunne vrouwen en hunne zonen en hunne kinderkens, doch van Korach’s zonen wordt dit niet gezegd, hoewel in datzelfde vers van Korach, Dathan en Abiram wordt gesproken. Hier zien wij dus weer de Schrift vervuld, dat de zoon niet zal dragen de ongerechtigheid zijn vaders, als die zoon niet in de booze wegen zijns vaders wandelt.
Korach’s zonen zijn echter niet alleen gespaard, maar ook in hunne bediening als Levieten gebleven, want Numeri 26:58 komen zij onder de Levieten voor als een afzonderlijk geslacht en uit de boeken der Kronieken blijkt, dat zij en hunne nakomelingen portiers geweest zijn van den tabernakel, en dus opzicht hadden over den ingang tot het heiligdom. In 1 Kron. 9:19 wordt gezegd: „En Sallum, de zoon van Kore, des zoons Ebjasaphs, des zoons Korachs en zijne broeders van den huize zijns vaders, de Korachieten, waren over het werk des dienstes, wachters der dorpelen des tabernakels, gelijk hunne vaders in het leger des Heeren geweest waren bewaarders van den ingang.”
In de dagen van Josafat waren de nakomelingen van Korach onder de zangers in den tempel. In 2 Kron. 20:19 lezen wij: „En de Levieten uit de kinderen der Kahathiten en uit de kinderen der Korachieten stonden op om den Heere, den God Israëls met luider stemme ten hoogste te prijzen.”
Ook in Davids dagen waren zij reeds zangers in den tempel en menige treffende psalm is (waarschijnlijk ter bewaring) opgedragen aan de kinderen van Korach, zie psalm 42, 44, 45 en anderen. Ook de bekende Heman, opperzangmeester in Davids tijd en vervaardiger van psalm 88, was een nakomeling van een der zonen van Korach. Aan Korach’s nageslacht heeft de Heere dus nog vele genadebewijzen naar Zijne vrijmacht verleend. Spurgeon meent dat de genadige bewaring en gunstige onderscheiding Korach’s zonen geschonken in tegenstelling van de kinderen van Dathan en Abiram, welke God overgaf aan de verharding huns harten, de Korachieten er toe gedrongen heeft zich op de muziek toe te leggen om den Heere in zijn heiligdom als zangers te prijzen.
Oslander (een Luthersch leeraar) giste dat de zonen van Korach ten tijde van den opstand en van het omkomen huns vaders in den tabernakel geweest zijn, om daar als Levieten hunne wacht en dienst waar te nemen. Dit laatste is natuurlijk slechts gissing. Dat Korachs zonen echter niet omgekomen zijn in het vreeselijk oordeel over Korach’s rot is zeker.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Printen