Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Christus de hoop der heerlijkheid

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Christus de hoop der heerlijkheid

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

. . . . .„Welke is Christus onder u, de hoop der heerlijkheid.” Col. 1:27b.

„Wij danken den God en Vader van onzen Heere Jezus Christus”, zoo begint, na den apostolischen vredegroet, mede namens Timotheus den broeder, Paulus te schrijven aan de gemeente te Colosse, vervuld als hij is met lof en aanbidding; van wege de genade, ook aan die gemeente geschonken. Bekend met haar geloof en met haar liefde tot alle heiligen, weet de apostel waaraan zij dit hebben te danken. Hij getuigt van de geloovigen daar ter plaatse, met insluiting van zichzelven, dat zij getrokken zijn uit de macht der duisternis en overgezet zijn in het Koninkrijk van den Zoon van Gods liefde. Eertijds waren zij vervreemd, en vijanden door het verstand in de booze werken, maar nu geteld onder hen, die met God verzoend zijn door den dood Zijns Zoons.
Nu zijn ze geen vreemdelingen, nu zijn ze geen vijanden meer, naardien God hun heeft willen bekend maken, welke zij de rijkdom der heerlijkheid dezer verborgenheid, welke verborgen is geweest van alle eeuwen en van alle geslachten, maar nu geopenbaard is aan zijne heiligen, en waarvan de rijkdom wordt omschreven met de woorden: „welke is Christus onder u, de hoop der heerlijkheid.” Dal Christus de hope der Joden is, dat is iets, wat zich verwachten laat; immers zij zijn het uitverkoren volk, dat krachtens de genadige belofte op Christus kan hopen. Maar dat Christus ook onder de Heidenen geopenbaard en ook hun hope zou worden, zie dat ging aller verwachting ver te boven. Wel hadden Gods heilige profeten dit voorspeld en als de nog verre, maar blijde toekomst aangewezen, doch nu was die heerlijke tijd aangebroken, nu werd de profetie vervuld en ook de gemeente der Colossensen was er het aanschouwelijk bewijs voor. Al de heerlijkheid der bediening, niet alleen van Paulus, maar ook van al de apostelen des Heeren, bestaat hierin, dat zij predikers zijn van de openbaring dier genade in Christus. Was Christus den Colossensen te voren vreemd en onbekend, thans is Hij op do vleugelen van het voor hen bestemde evangelie tot hen gekomen, om onder hen te wonen en hen uit Zijne volheid te verrijken met genade voor genade. Waren zij vroeger zonder hoop, thans is Christus hun grondslag en voorwerp eener heilsverwachting geworden, die nimmer bedriegen zal. Als de koopman van schoone paarlen hebben zij gevonden den parel van groote, van geheel eenige waarde, en als bezitters van die onberekenbare schat gaal hun rijkdom alle beschrijving te boven.
Met het woord „heerlijkheid” omschrijft de apostel de verborgenheid, waarvan hij zoo even heeft gesproken, om het voortreffelijke en het uitnemende daarvan in het licht te stellen. Het is alsof de apostel wil zeggen: denkt er aan, dat Christus gelijk is aan een diamant: hoe langer ge er op ziet, hoe meer hij schittert en hoe meer schoonheden gij zult ondekken.
Groot is het goed, dat de Heere heeft weggelegd voor degenen, die Hem vreezen. Dierbaar zijn de beloften door God aan Zijn volk gedaan, want geen oog heeft het gezien en geen oor heeft het gehoord, ook is het in geen menschen hart opgeklommen, wat de Heere voor Zijne gunstgenooten heeft weggelegd. De grond der hope op al dat heil is Christus. Hij is de Middelaar, Hij is de Borg, die de schuld van al Gods uitverkoorenen heeft betaald. Hij is de eenige, maar ook volkomene Zaligmaker van zondaren, alleen door Hem hebben we toegang door éénen Geest tot den Vader. Christus is het einde der Wel voor een iegelijk, die gelooft. Hij is de opstanding en het leven. Hij is de verzoener van onze zonden. In Hem vindt de zondaar, die van nature dood is door de zonden en de misdaden, het leven. In Hem gerechtvaardigd, geniet ge door het geloof vrede met God. Bekleed met Zijne gerechtigheid, kunt ge de gansche wereld met alle hellemachten uitdagen en vragen: Wie zal beschuldiging inbrengen tegen de uitverkorenen Gods? Laat zich opmaken wat wil om uw recht op de hemelsche erfenis te betwisten, laat Satan de Jozua’s maar lasteren en aanklagen, maar geen nood, want het bloed van Jezus Christus, Gods Zoon, reinigt ons van alle zonden. Was onze hope op iets anders dan op Christus gegrond, dan zouden we vroeger of later schipbreuk lijden. Nu kan dat niet, want Jezus Christus is gisteren en heden in der eeuwigheid dezelfde. Vandaar dat er nooit genoeg nadruk op gelegd kan worden, dat Christus en Christus alleen de hoop der heerlijkheid is.
En nooit komt Gods vrije genade heerlijker uit, nooit kan de genade Gods helderder en heerlijker schitteren dan wanneer, gelijk Paulus hier doet, dit op den voorgrond wordt gesteld.
Op dien vasten grondslag, op dit eenig onbedriegelijke fondament bouwend, kunt ge nooit beschaamd uitkomen. Dat is geen leer noch vinding van menschen, maar dat is de openbaring van den Heiligen Geest, die door profeten en apostelen de openbaring der genade Gods ter onze kennis heeft gebracht. Christus onder u, Christus onder de Heidenen, en alzoo die Heidenen mede deelgenoot van het heil van Israëls God. Dat is zoo groot en dat zegt zooveel, dat Paulus van af dien dag dat hij zulks van de Colossensen heeft gehoord, niet opgehouden heeft voor hen te bidden en te begeeren, dat zij vervuld mogen worden met de kennis van Zijnen wil, in alle wijsheid en geestelijk verstand, opdat zij mogen wandelen waardiglijk den Heere, tot alle behagelijkheid, in alle goede werken vrucht dragende en wassende in de kennis van God.
Geen grooter blijdschap kan Christus’ dienaar genieten, geen grooter vreugde kan hem ten deel vallen, dan te zien en te hooren, wat Paulus en Timotheus van die gemeente hoorden, dat Christus, de hope der heerlijkheid, naar Gods welbehagen aan armen en ellendigen is geopenbaard. Hoe onuitsprekelijk groot toch was die verandering: van vreemdeling huisgenoot, van vijand kind, van arm rijk geworden. En dat alleen in Hem, die de verdienende oorzaak is van alle zaligheid. Alleen in Hem, uit wien iedere geloovige leeft, als een rank uit den wijnstok. Was het wonder, zoo mogen we wel vragen, dat Paulus’ prediking steeds Christus tot middenpunt had en dat de apostel der Heidenen aan die van Corinthe kon schrijven, dat hij ook onder hen niet voorgenomen had iets anders te willen weten, dan Jezus Christus en dien gekruist. Zelf dankt hij aan de verlossende liefde van Christus zijne behoudenis, en door den Heiligen Geest geleerd en onderwezen, wist hij maar al te goed, dat buiten en zonder Christus geen zaligheid mogelijk was. Ingeleid in de verborgenheden van Gods raad en acht gevend op het onnaspeurlijke van Gods wegen, is Christus voor Paulus wat de Zon in Gods schepping is. Uit Christus, die het Licht der wereld is, het licht dat alle duisternis opklaart. Uit Hem het leven, dat zich mededeelt door het geloof, in ieder geloovige, als vrucht van de gemeenschap met Christus. Vandaar de éénheid en de harmonie in dat leven. Al de leden van het lichaam staan onderling met elkander en alzoo ook allen met het Hoofd in verband, wat aller belijdenis en zalige verwachting vereenigt in dien eenen jubel, in die geheel eenige stof tot aanbidding: Christus onze hoop, Christus de hoop der heerlijkheid. In die verborgenheid, die bedekt is geweest van alle eeuwen, waren de engelen begeerig om in te zien.
Dat zou verborgenheid gebleven zijn voor de Colossensen, indien de Heere zich hunner niet had ontfermd. Gods heiligen van alle eeuwen, wien de openbaring dezer verborgenheid te beurte valt, vinden daarin Gods welbehagen verklaard. Zij zien in Christus de gave Gods, welke alle andere gaven overtreft. Bij alles wat den naam van heerlijkheid draagt onder de menschen, is er geen heerlijkheid te vergelijken met deze, waarop Gods kinderen hoopen. Alle aardsche heerlijkheid verdwijnt en verwelkt met den tijd, maar Christus fs de hoop der eeuwige heerlijkheid. Hij heeft het leven en de onverderfelijkheid aan het licht gebracht. Die in Hem gelooft, zal leven, al ware hij ook gestorven. Grieken en Romeinen hebben geroemd op hun wijsheid en op hun kunstgewrochten, maar zij hebben niet verstaan wat het zegt, dat God de wijsheid der wijzen doet vergaan en dat Hij het verstand der verstandigen doet ophouden. En nog heden ten dage is het kruis van Christus den Jood een ergenis en den Griek een dwaasheid, terwijl het hun die gelooven, een kracht Gods tot zaligheid is. Als de hoop van alle anderen ontvalt en ontzinkt, dan wappert nog het vaandel, waarmee de geloovige het Jordaandal des doods ingaat, om er tot zijn laatsten snik in te lezen: Christus de hoop der heerlijkheid. Dat doet de verschrikkingen van den dood, dat doet de donkerheid van het graf wijken, want die met Christus gestorven en opgewekt is, diens leven is met Christus verborgen in God. Als dan ook maar recht mag verstaan worden, wat dit inhoudt, met geloovige toeëigening voor zich zelven, dan komt ge niet uitgedacht over het wonder der genade, in Christus geopenbaard, door ’t geloof genoten, als vrucht van dat dierbaar en eeuwig evangelie, dat de eeuwigdurende dankstof voor al Gods verloste kinderen zijn zal.
De ontsluiering van de verborgenheid Gods in Christus is de rijkdom der heerlijkheid, welke nooit naar waarde door stervelingen kan geroemd worden. Zij is voor Paulus zoo oneindig groot, dat er niets mee te vergelijken is. Die wondervolle verbondsbedeeling was eerst Israël, maar nu ook den Heidenen geopenbaard. Eeuwen lang was dit den volken buiten Israël onbekend. Maar onder Gods bijzondere Voorzienigheid heeft alles daartoe moeten samenloopen, zoodat de verwerping van Christus door de Joden de zaligheid der Heidenen geworden is.
In Hem, die de hoop der heerlijkheid is voor al de Zijnen, ligt de zaligheid Gods. Dat heil wordt alom gepredikt. En één van beiden, dat evangelie wordt aangenomen of verworpen. We worden door dat evangelie vóór het evangelie gewonnen, of de mensch verhardt er onder en gaat voor eeuwig verloren, naardien men op die groote zaligheid geen acht gaf.
Om in Christus te zien, wat ieder geloovige met Paulus erkent, dat Hij en Hij alleen de hoop der heerlijkheid is, moeten onze oogen verlicht worden door den Heiligen Geest. Alleen daardoor komt een zondaar tot die onschatbare ontdekking. Dan wilt ge ook wel gaarne alle andere paarlen en juweelen van de hand doen, om die ééne parel van groote waarde deelachtig te worden. En naarmate de bewustheid in u levendig en helder mag zijn, dat deze weldaad u is te beurt gevallen, zult ge den Heere dienen met blijdschap. Dan is de verwachting van Gods kinderen ook de uwe. Dan trekt ge door de woestijn van dit leven en door het tranendal op dit benedenrond naar het huis des Vaders met zijn vele woningen. Bij alle duisternis, welke u gedurig omringt, en bij al het leed en de moeite, ook u beschoren, doet dit u het hoofd boven water houden: te weten, dat alle Gods beloften in Christus Jezus ja en amen zijn. Dan roept uw Heere, uw Koning en Verlosser u zelf toe: heb goeden moed, Ik heb de wereld, Ik heb den dood en het graf overwonnen, en waar Ik ben, daar zal ook Mijn dienaar zijn.
Wat we hier maar kennen ten deele, dat zal hier namaals ten volle worden verstaan, wat het inhoud namelijk: Christus de hope der heerlijkheid.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 11 december 1908

De Wekker | 4 Pagina's

Christus de hoop der heerlijkheid

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 11 december 1908

De Wekker | 4 Pagina's