Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

A. Comrie (II)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

A. Comrie (II)

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

Leefde Comrie, gelijk wij de vorige maal zagen, in een tijd waarin de rechte kennis van de Gereformeerde leer begon te ontbreken, thans willen wij de vraag van G. d. B. te V. nader beantwoorden en zien, wat Comrie schreef over de rechtvaardigmaking.
Het beat kan Comrie’s gevoelen gekend worden in zijn „Verhandeling over eenige eigenschappen van het zaligmakend geloof” bladzijde 38 tot 66, waar hij de rechtvaardigmaking beschrijft als eene richterlijke daad Gods, waardoor de voor Gods heilig recht gedaagde zondaar vrijspraak van schuld en straf en een recht ten eeuwigen leven ontvangt op grond van Christus’ verdiensten, welke twee weldaden door een oprecht geloof omhelsd worden.
Dat oprecht geloof openbaart zich in een hooren van Jezus’ roepstem, in een zien van Zijn schoonheid, gepastheid en noodzakelijkheid, in een komen tot Hem en eindelijk in een aannemen en omhelzen van Hem als den aangeboden Borg. Uit deze beschrijving blijkt dat Comrie de rechtvaardigmaking zuiver uiteenzet en geenszins, gelijk hem door zijne beschuldigers toegedicht werd, eene rechtvaardigmaking van eeuwigheid leert.
Dit blijkt allerduidelijkst als hij op bladzijde 65 zegt: „Deze waarheid strekt ook tot wederlegging van al de wetbestrijders, die drijven, dat de mensch dadelijk gerechtvaardigd is van eeuwigheid. Wij stellen wel, dat God een voornemen had van vóór de tijden der eeuwen, om den mensch te rechtvaardigen; dat Hij besloten heeft dit te doen in den tijd, zoodat wij kunnen zeggen, dat de menschen in het voornemen Gods en in Zijn besluit gerechtvaardigd zijn, maar dat is niet dadelijk; want zoo zijn de geloovigen van eeuwigheid zalig; doch zij worden eerst dadelijk zalig, wanneer zij dadelijk in de volle genieting Gods ingaan. De Apostel leert, dat wij door het geloof gerechtvaardigd worden, derhalve niet eerder dadelijk gerechtvaardigd, voor dat wij dadelijk gelooven. Ja, de Apostel beschrijft den staat der geloovigen van nature als een staat, strijdig met den staat der rechtvaardigmaking, zeggende: Efese 2:3: dat zij van nature kinderen des toorns waren, gelijk alle anderen, dat is, liggende onder Gods toorn en vloek, gelijk alle menschen, hetgeen strijdig is met den staat van rechtvaardigmaking.”
Kan het duidelijker worden gezegd? De rechtvaardigmaking wèl als besluit in Gods eeuwig voornemen, maar als daad eerst geschiedende in den tijd en wel door het geloof, zoodat ook de uitverkorenen vóór de rechtvaardigmaking kinderen des toorns zijn. Wie zal Comrie van onzuiverheid kunnen betichten? Misschien de achter een duisteren schuilnaam verborgene Pemberita’s, die zoo in de philosofie of liever in de drogredekunst geoefend zijn, dat zij van geen rechtvaardig-making in den tijd door het geloof meer weten willen?
Nog sterker bijkt Comrie’s standpunt, als hij vervolgt:
„Deze waarheid strekt ook tot wederlegging van zulken, die voorgeven, dat de ziel ten eenenmale lijdelijk is in de rechtvaardigmaking. Deze dwaling spruit uit het voorgaande; zijn wij van eeuwigheid gerechtvaardigd (gelijk zij meenen), dan is het geloof geen uitgaande daad van de ziel, om Christus, in het Evangelie aangeboden, te omhelzen, maar eene inkeerende daad in de ziel, om te zien, dat ik alrede gerechtvaardigd ben. Hiervandaan veroordeelen dezulken het vluchten, het hongeren, dorsten en reikhalzen naar Jezus, alsof het slechts werk der wet was en geen geloofswerk, onder voorgeven, omdat het niet naar hunnen zin ten eenenmale lijdelijk is. Wacht u, mijne geliefden! voor zulke misvattingen en verkeerdheden.”
Ook in zijne verklaring van den Heidelbergschen Catechismus, Zondag zeven, komt helder uit, dat Comrie geen rechtvaardigmaking van eeuwigheid leert. Hij bestrijdt daar vooral degenen, die de rechtvaardigmaking willen laten volgen op de aannemende daad des geloofs, en het voorstellen, alsof men door het geloof als daad gerechtvaardigd wordt. Immers, zegt hij, is het geloof een daad, een werk, dan is de rechtvaardigmaking uit de werken en niet uit het geloof en dan zijn wij weer midden in het hart van de Roomsche kerk. „Hierom”, zegt Comrie, „hebben onze oudvaders altoos geleerd, dat het geloof in de rechtvaardigmaking niet in aanmerking komt als een daad, die wij oefenen, maar als een passief of lijdelijk instrument, waardoor wij de genade ontvangen. Zie artikel 32 onzer belijdenis. Nu is het klaar, dat wij in onze inlijving in Christus gerechtvaardigd worden.”
Hier stelt Comrie dus den tijd der rechtvaardigmaking weder in den tijd en niet in de eeuwigheid, en wel in het oogenblik der inlijving in Christus door het geloof als habitus of hebbelijkheid.
Waarom hem dan beschuldigd eene rechtvaardigmaking van eeuwigheid te leeren? Waarom beroept zelfs Ds. Kuyper zich op hem om zijn gevoelen te staven? Dit hopen wij de volgende maal na te gaan.

's-Gr. ('s-Gravenhage) D.B.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 11 juni 1909

De Wekker | 4 Pagina's

A. Comrie (II)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 11 juni 1909

De Wekker | 4 Pagina's