Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Herfstprediking

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Herfstprediking

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Het gras is verdord, en zijne bloem is afgevallen, maar het Woord des Heeren blijft in der eeuwigheid.” 1 Petri 1: 24b, 25a.

„De natuur is voor onze oogen als een schoon boek, in hetwelk alle schepselen, groote en kleine, gelijk als letteren zijn, die ons de onzienlijke dingen Gods geven te aanschouwen,” Deze gedachte door onze vaderen omschreven in art. 2 van onze Nederlandsche Geloofsbelijdenis, zien we van oogenblik tot oogenblik rondom ons bevestigd worden. Niet slechts de schepselen alle in ’t bijzonder, maar geheel de schepping predikt ons zoo luide de wijsheid en de almacht van den Schepper.
Bij den afgaanden zomer zien we in dit herfstgetijde van dag tot dag de heerlijkheid en de glans des zomers, in Gods Schepping alom verspreid, verwelken, daar het plantenleven zich tot den winterslaap voorbereidt. Het groene gras begint te verdorren en zijn bloem begint af te vallen. Aan dat verdorrend gras en aan die afvallende grasbloem, zegt Petrus, is alle heerlijkheid van den mensch gelijk. ’t Is alles kortstondig, ’t is alles onzeker en onbestendig, ’t gaat alles voorbij als rook, die wegstuift voor den wind. Men behoeft nog niet eens te letten op schoone heesters, op prachtige bloemperken, noch op vruchtdragend geboomte, men behoeft nog niet eens stil te staan en met gespannen aandacht te turen en te peinzen naar en op de groene dreven, noch op te zien naar de uitgestrekte schoone wouden, och neen, het gras dat ge onder uw voet vertreedt, en het teedere grasbloempje, dat voor de koude nachtvorsten het hoofd buigt, spoedig verwelkt en vergaat, hoe predikt het alles aan den mensch de vergankelijkheid van al het ondermaansche! Die prediking komt van jaar tol jaar als een algemeene, als een luidklinkende, als een zeer ernstige prediking tot allen, en wie is er, die er het hart op zet, die het verstaat en ter harte neemt! Wordt het goed verslaan, dan is ook die prediking in het rijk der schepping zoo aangrijpend, want ze gaat niet slechts buiten u om, zij is ook rechtstreeks tegen ons gericht; wij zijn als menschen, als kinderen van Adam daarin begrepen. Alle vleesch is als gras, het is aan het gras gelijk. Schoon en heerlijk mag de mensch schijnen, als hij daar heengaat in de kracht zijns levens, zonder dat nog een zichtbare kwaal of ziekte hem kwelt. Maar voor ieder mensch die niet in zijn jeugd of jongheid wordt weggenomen, komt een herfsttijd, en op den herfsttijd volgt de winter des doods. Dan zien we, hoe zelfs de laatste heerlijkheid zich vleugelen heeft gemaakt en hoe met den dood de mensch, hoe groot en voortreffelijk ook, als het gras des velds vergaat. Daarom kunnen dat afvallend blad en die steeds korter wordende dagen, die grauwe najaarsluchten, die herfstwinden en plasregens zoo somber stemmen. Allermeest en allereerst voor die zwakke gestellen, die zich zoo voor alles moeten ontzien, en niet zelden maanden achtereen zich aan de frissche en aangename buitenlucht moeten onttrekken.
Tegenover al dat vergankelijke op dit benedenrond wijst Petrus, de apostel van den Heere Jezus Christus, op de onvergankelijkheid van het Woord Gods, met te zeggen: „Maar het Woord des Heeren blijft in der eeuwigheid.” Die waarheid is als een helder lichtende en schitterende ster in den duisteren nacht en als liefelijk schijnend zonlicht, dat van achter donkere wolken te voorschijn komt. De mensch, voor de eeuwigheid geschapen, heeft, bij al het vergankelijke van deze tegenwoordige wereld, behoefte aan een vasten grondslag om op te staan, als hij alles rondom zich ziet wegvallen. Hij heeft behoefte aan een rustpunt voor zijn arme hart, dat gedurig door allerlei beproeving geschokt en bedroefd wordt, zal er van troost kunnen sprake zijn in en onder al het leed en den weemoed des tegenwoordigen levens. Want of de wereld daar al om lacht en of het ongeloof al met kracht zich daartegen wil verzetten, de werkelijkheid is nu eenmaal niet anders: de gedaante dezer wereld voorbij. We hebben hier geen blijvende stad. Het Woord des Heeren is de Rots waaraan de Christen zich vastklemt. Hoe hoog de golven der groote wereldzee met al haar beproevingen en geweld ook gaan, die Rots blijft staan, vast en onbewegelijk.
Juist omdat het Woord des Heeren van God zelf is, kan het onmogelijk vergaan. God is onveranderlijk. Zijn Woord kan evenmin vergaan als Hij zelf; wie op dat Woord steunt en zich daar geloovig aan vastklemt, die zal ervaren, dat de Heere getrouw is. Getrouw in het uitvoeren van Zijne oordeelen en straffe op de zonde bedreigd, maar ook getrouw in het bevestigen van al de beloften en toezeggingen gedaan aan allen die Hem vreezen.
Als alle licht van menschelijke wijsheid verdonkert en vergaat, blijft het licht in des Heeren Woord ontstoken helder schijnen. Het verbleekt zelfs niet voor noch in den dood. Dat Woord wijst verlegene en verslagene harten den weg der behoudenis. Het biedt troost en verkwikking, zelfs in den bangsten nood. Met dat Woord is nog nooit één mensch bedrogen uitgekomen.
Petrus noemt het Woord des Heeren het levende en eeuwig blijvende Woord van God. Dat Woord is het onvergankelijke zaad, dat op Gods bevel alom als zaad wordt uitgestrooid en waarvan de Heilige Geest als middel zich bedient, om het leven, om het geloof te werken in de harten van zondaren. Het geloof is uit het gehoor en het gehoor is door het Woord Gods. Dat Woord is door alle eeuwen fel bestreden. Nog heden ten dage wordt het met oude en met nieuwe wapenen op allerlei wijze aangevallen. Telkens vindt Satan nieuwe listen en pogingen uit, om, was het mogelijk, dat Woord krachteloos te maken. Schier onoverzienbaar groot is de menigte, die als een leger tegen deze sterkte optrekt. Maar geen nood. Scherpsnijdender dan eenig tweesnijdend zwaard, gaat er onder den invloed en de werking des Geestes een onwederstaanbare, een geweldige kracht uit van het Woord, waardoor de hoogmoedigen vernederd en de nederigen verhoogd worden. Van af den Pinksterdag te Jeruzalem, bij de uitstorting van den Heiligen Geest, tot op den huidigen dag is gebleken, welk een kracht en invloed van dat Woord onder de volken is uitgegaan.
Christus is het middenpunt van dat woord. Hij is het belichaamde, het eeuwige ongeschapen Woord. Het Woord, dat vleesch is geworden en dat onder ons heeft gewoond. Het Woord des Heeren, dat eeuwig blijft, draagt daarom zulk een onbeschrijfelijke schat in zich. Daarom heeft voor ieder, die het recht kent, dat Woord zulk een geheel eenige aantrekkingskracht. Van dit Woord getuigt gaarne ieder kind Gods: Uw Woord Heere! ofschoon ik alles mis, is mij een licht om ’t donker op te klaren. Daaruit wordt verklaard, hoe de ware vromen van alle tijden zoo met dat Woord waren ingenomen, zoo telkens naar dat Woord hebben gegrepen, ja tot hun laatsten snik op dat Woord hebben gehoopt.
Toen Petrus schreef aan de geloovigen, verstrooid in onderscheidene landschappen, was het voor het uitwendige een bange tijd. Het geloof werd zwaar beproefd. Maar bewaard in de kracht Gods, zou de onvergankelijkheid van des Heeren Woord hun voortdurend bemoedigen en vertroosten, indien zij maar daarop bouwden en vertrouwden. Niet door vergankelijke dingen, zilver of goud, maar door het dierbaar bloed van Christus verlost, heeft Gods kind zich alleen te houden aan hetgeen des Heeren Woord ons zegt. Waar dat Woord, naar den zin en de meening des Heiligen Geestes wordt verkondigd, heet het telkens: dit is de weg, wandelt in denzelven. Laat Gods weg dan gaan over hooge bergen en door diepe dalen, wat zwarigheid, als ge maar volkomen kunt en moogt hopen op de genade u toegebracht in de openbaring van Jezus Christus. De bewustheid, dat het Woord des Heeren blijft in der eeuwigheid, is ook zoo troostrijk in dagen van rouwe en groote droefenis. Als wat naast God op de wereld u zoo dierbaar was, u kwam te ontvallen, als door den onverbiddelijken dood een of ander dierbaar pand van u werd weggenomen, en als ge ten laatste dat stoffelijk omhulsel in den donkeren grafkuil ziet wegzinken, waarbij het dan zoo schijnen kan, alsof hetgeen gij verlooft, inderdaad voor altijd verloren is. Neen, zegt dan dat Woord, want die in Christus sterven, zijn zalig van nu aan. Alle grafschriften door menschenhand geschreven, vergaan met den tijd. Maar het levend en eeuwigblijvend Woord onzer Gods vergaat in der eeuwigheid niet. Laat dan met den herfst het gras verdorren en zijne bloem afvallen, — laat die ontzaglijke en aangrijpende prediking in Gods schepping van jaar tot jaar worden herhaald, — laat ons oog het zien en onze hand het tasten, dat alle vleesch aan dat gras en alle heerlijkheid der mensehen aan een grasbloem gelijk is, maar met erkenning dezer waarheid en ontzaglijke werkelijkheid, erkennen we niet minder de waarheid en de heerlijkheid van dat voor den Christen zoo troostrijke woord, dat het Woord des Heeren blijft in der eeuwigheid. Het licht in dat Woord ontstoken, zal nooit in duisternis veranderen. De beloften in dat Woord aan armen en nooddruftigen gedaan zullen nooit beschaamd doen uitkomen. Christus de Heere, in dat Woord geöpenbaard, is de getrouwe, algenoegzame en bereidwillige Zaligmaker van zondaren. De hoogste Profeet, de Leeraar aller leeraren, die ons den verborgen raad en wil van God tot onze Verlossing volkomen heeft geopenbaard, die met Zijn dierbaar bloed voor al de zonden Zijns Volks heeft betaald, en die nu als Koning gekroond ter rechterhand Zijns Vaders, Zijn lijdend en strijdend erfdeel op aarde ten goede gedenkt. Als dan alle bloemen op aarde verwelken, als al het zichtbare dezer tegenwoordige wereld vergaat en verdwijnt, blijft Christus de Roos van Saron, die in heerlijkheid alles overtreft, die nooit verwelkt. Tegenover de vergankelijkheid van al het vergankelijke, staat het woord en de openbaring, zoo gepast voor al de behoeften van het arme zondaarshart, dat Jezus Christus gisteren en heden in der eeuwigheid dezelfde is.
Die in Hem gelooft, heeft het eeuwige leven, maar die den Zoon ongehoorzaam is, zal het leven niet zien, de toorn Gods blijft op hem.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 8 oktober 1909

De Wekker | 4 Pagina's

Herfstprediking

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 8 oktober 1909

De Wekker | 4 Pagina's