Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De komst van Israëls licht

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De komst van Israëls licht

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Maakt u op, wordt verlicht, want uw licht komt, en de heerlijkheid des Heeren gaat over u op.” Jes. 60:1.

Over het volk in duisternis gezeten zal het licht opgaan. Dat is de blijde boodschap, welke Jesaja de knecht des Heeren zijn volk bekend maakt.
Gelijk licht de zinnebeeldige voorstelling is van alles wat aangenaam is en tot blijdschap stemt, zoo is in het begrip duisternis vertegenwoordigd alles wat treurig is en somber stemt. Groot was de duisternis der tijden voor Israël, toen de ongerechtigheid des volks zoo groot was, dat de profeet moest klagen en zeggen: „Er is niemand, die voor de gerechtigheid roept, en niemand, die voor de waarheid zich in het gericht begeeft”. . . . .„Daarom”, zoo zegt de knecht des Heeren, „daarom is het recht verre van ons, en de gerechtigheid achterhaalt ons niet; wij wachten op het licht, maar ziet er is duisternis, op een grooten glans, maar wij wandelen in donkerheden”. Zoo groot zal de afval en het zedenbederf worden, gelijk we bij den laatsten van Israëls profeten lezen, dat men zich niet eens schamen zal, om het verscheurde en het geroofde den Heere ten offer te brengen. Spottend zal men vragen: wat nuttigheid is het God te dienen? Was het dan wonder, dat Jehovah Zijn heilig ongenoegen toonde; was het wonder, dat de hand des Heeren soms zwaar drukte op Gods uitverkoren Israël! Maar hoe groot de afval en de ongerechtigheid ook was, er bleef steeds een overblijfsel naar de verkiezing der genade, dat wandelde in de wegen des Heeren en dat leed droeg over dé snoode ondankbaarheid der natie.
Aan dat overblijfsel wilde de Heere in gunst gedenken. Telkens werden Gods beloften vernieuwd. En hoe moet het den oprechten wel als hemelsche muziek in de ooren hebben geklonken, toen Jesaja het als voor hunne ooren uitriep, in den Naam des Heeren: „Maakt u op, wordt verlicht, want uw licht komt, en de heerlijkheid des Heeren gaat over u op”. Al zag men nog niet de stralen van de opgaande zon, en al schenen nog steeds meer donkere wolken den gezichteinder te belemmeren, op des Heeren tijd zal het geschieden. Het aangekondigde licht zal komen. Het zal komen als hun licht, het licht voor hen bestemd, het licht, dat voor hen zulk een stof van groote vreugde zal zijn; het licht dat in Bethlehems stal zal verrijzen.
Hoe somber kan het zijn in deze vaak donkere Decemberdagen. En hoe aangenaam en opwekkend is het, als men dan tusschen die donkere dagen nog weer eens een dag van helder licht, met liefelijke zonnestralen beschenen mag beleven. Er was licht voor Israël in het Heilige der Heiligen, waarin het teeken van Gods tegenwoordigheid, Gods majesteit schitterde in de meest donkere omgeving. Maar nu kondigt de profeet de komst aan van het licht, dat naar buiten zal treden, dat door het volk zal worden aanschouwd, waardoor het in de heerlijkheid des Heeren zal deelen. Daarom, wil de profeet zeggen, maak u op om dat licht te ontvangen, om dat licht te genieten, want in dit licht zat, nog zooveel duidelijker dan in het licht des tempels, de heerlijkheid van Israëls God worden aanschouwd. Dat licht zal in onderscheiding van zooveel valsch en eigengemaakt kunstlicht, het ware licht zijn. Men moet daarbij niet vragen, hoe kan men zich verblijden over hetgeen nog niet aanwezig is. Ieder doet immers alzoo op zijne beurt, zoo dikwerf u maar iets gezegd of medegedeeld wordt, wat in overeenstemming is met uw vurig verlangen. Zou men dan u vragen: hoe kan dat, want met de belofte hebt ge immers de beloofde goederen nog niet? Dan zoudt gij, mits u een geloofwaardig mensch die goede boodschap had gebracht, antwoorden en zeggen: ik heb genoegzamen grond om geen oogenblik aan de zaak te twijfelen. En nu is het geen menschenkind, van gelijke beweging als wij, die hier optreedt met de boodschap des heils, het is Jehovah, de Heere getrouw en waarachtig, die hier door den mond Zijns dienaar spreekt. Daarom is het zulk een aangename en blijde tijding, welke hier tot het volk komt, in die woorden: Uw licht komt Welk een groote verandering zal daardoor ontstaan! Wat zal de vervulling dezer zoo dierbare en inhoudrijke belofte veel van zich doen spreken. Wat al wonderen van genade en ontferming zal dit openbaar doen worden. Dan zullen de werken der duisternis worden beschaamd. Dan zullen de zoekers naar en de bidders om het licht zien, dat er een God is die leeft, en die nooit laat varen de werken Zijner handen. Als we op een schoonen lentemorgen de zon in Gods schepping ter kimme zien rijzen, om als die groote dagvorstin geheel Gods schepping als met goud en purper te kleuren, dan worden we, bij aandachtig peinzen, ten slotte enkel bewondering, bij het zien van de grootheid en majesteit Gods, daarin ten toon gespreid.
Maar grooter en oneindig heerlijker nog is dat licht, door Jesaja hier aangekondigd. Want dat zal het eeuwige, het ongeschapene, het verpersoonlijkte licht zijn, dat in Gods Eeniggehoren Zoon, uit den hemel nedergedaald, in de menschelijke natuur, en wel in de gedaante van een hulpbehoevend kindeken zal aanschouwd worden. Op de komst en de openbaring van dat licht wijzen al de heilige profeten. Met den naam van Hem, in Wien dat licht zich openbaren zal, is de rolle des boeks vervuld. Eenig zal de kracht zijn, welke van dat licht zat uitgaan. Eenig de weldadige invloed. Eenig de heerlijkheid, waarin zelfs Gods heilige engelen zich zullen verblijden.
Nooit kan Gods bedrukte Sion blijder tijding gebracht, dan men daarin vernemen mag, waar de profeet zegt: Uw licht komt. Niets kan zoo rijk in troost en bemoediging wezen voor een volk, dat in druk en duisternis verkeert, dan wat het thans van zijn Ontfermer raag hooren, Licht zou er opgaan, als het gevangen Israël uit zijn boeien werd ontslagen en als men onder Gods veilig geleide mocht wederkeeren uit Babel naar het land Israels. Maar ook dit was nog maar schaduw, in vergelijking van hetgeen de Heere doen zou, in en met de komst van het hier beloofde en aangekondigde licht.
Al het andere stond met tijdelijke verlossing in verband. Maar wat de Heere hier belooft, staat in het nauwste verband met eeuwige verlossing. Door de zonde kwam de mensch in en onder de macht van de duisternis. Door de zonde zien we den mensch in zijn zonde- en ellendestaat zoo jammervol in duisternis verzonken, dat hij van nature de duisternis liever heeft dan het licht, want zijne werken zijn boos. Alleen zij, die door Gods genade herschapen zijn in Christus, die zijn aanvankelijk geroepen uit en verlost van de duisternis. Van hen getuigt de Schrift: eertijds waart gij duisternis, maar nu zijt gij licht in den Heere. Om tot die weldaad te kunnen komen, moest Gods Zoon den hemel verlaten, de menschelijke natuur aannemen en den broederen in alles gelijk worden, uitgenomen de zonde, Die weldaad, dat Christus als de Messias zou komen, was aan Israël beloofd. Maar het heil in Christus geopenbaard, zou ook den Heidenen geworden. Eerst aan Israël, overeenkomstig de belofte. Niet uit de Heidenwereld, maar uit Israël zal het licht van de Zon der Gerechtigheid opgaan. Daarom heet het tot dat Israël: Uw licht komt.
In de komst en de openbaring van dat licht zal de waarheid van Gods beloften worden bevestigd. Daarin zal de trouw en de liefde des Drieëenigen op geheel eenige wijze worden aanschouwd. Daarin zullen al de deugden Gods worden verheerlijkt. Daarin zal de allergewichtigste vraag, welke ooit in eenig menschenhart kan opkomen, worden beantwoord.
Geeft dit stof voor de engelen om Gods lof en grootheid te bezingen, hoeveel te meer voor Adamskinderen, voor doemelingen, die God de Heere rechtvaardig voor eeuwig aan de macht der duisternis had kunnen overgeven. Niet in de plaats der verdoemden, niet in de donkerheid der hel, maar in deze duistere en donkere wereld zou dal licht opgaan. In die wereld, wel vervuld met tranen en klachten, wel een oord van jammer en geween, maar waar toch nog een stem roept, die zegt: Heden is het de welaangename tijd, de dag der zaligheid. Voor alle blinden, die om genade roepen, is licht en zij zullen naar Gods belofte hel licht aanschouwen. Zoolang de mensch blind is, ziel hij en geniet hij het licht in de natuur niet. Al schijnt de zon met de meest heldere middagstraalen, men kan nu eenmaal geen licht van. duisternis onderscheiden.
Op geestelijk gebied zien we hetzelfde. Als dat door God beloofde licht komt, en dat verpersoonlijkt zich openbaren zal in Hem, die daar zegt: „Ik ben het Licht der wereld”, dan heeft dit voor velen helaas, niet de minste aantrekkingskracht. Maar die oogen hebben gekregen om te zien en in Christus dat beloofde Licht erkennen, zij kunnen, door in dat Licht te gelooven, zich verheugen met eene onuitsprekelijke vreugde. Immers zij zien in dal Licht de heerrijkheid over hen opgegaan. Dat Licht is voor hen de meest heerlijke openbaring van Gods liefde en grondelooze barmhartigheid. In de komst van het licht, waarvan Godsdienaar Jesaja profeteert, wordt voorbereid de aanschouwing van de volle heerlijkheid Gods, welke al Gods oprechte volk hier namaals wacht. Hier in de woestijn van dit leven kunnen voor hen licht en duisternis nog gedurig zoo sterk afwisselen. Al ging aanvankelijk het licht, niet alleen vóór u, maar ook in u op, kan het licht nog zoo gedurig gelijk de zon achter dikke zwarte wolken wegschuilen. Maar eenmaal zullen voor altijd die wolken en donkerheden voor altijd zijn voorbijgegaan.
Welk een vreugde en blijdschap, welk eene zaligheid zal dat zijn, als de reiziger door donkerheden en schaduwen eens de woningen van eeuwig licht zal worden binnengeleid.
Als Gods kind stervende nog iets mag gewaar worden, dat het hem en haar als met engelenstemmen wordt toegefluistert: Uw licht komt, — dan zal het sterven geen sterven zijn, maar slechts een doorgang tot het eeuwige leven.
Dan, eerst dan, zal in ai de kracht van het woord worden verstaan wat het zegt:

’k zal eeuwig zingen van Gods goedertierenheên!”

Want,

„Een licht, zoo groot zoo schoon,
Gedaald van ’s hemels troon,
Straalt volk bij volk in d’oogen;
Terwijl ’t het blind gezicht
Van ’t Heidendom verlicht,
En Isrël zal verhoogen”.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 17 december 1909

De Wekker | 4 Pagina's

De komst van Israëls licht

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 17 december 1909

De Wekker | 4 Pagina's