Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Uit het leven van een grijsaard (13)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Uit het leven van een grijsaard (13)

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

Ik verhaalde de laatste keer, dat een verzegelde brief uit het Koninklijk hof in Rustoord was aangekomen.
Nauwelijks had de edelman hem aangenomen, of de pelgrims die in Rustoord eene wijle vertoefden, zagen elkaar aan of zij zeggen wilden: Voor wien zal die brief zijn? Ik oude pelgrim was op het minst op mijn gemak. Het was mij alsof ik al mijn zonden voor mijn aangezicht zag voorbijgaan en zij klaagden mij aan, dat ik al Gods geboden had overtreden en daarbij miste ik nog, bij al de aangename ervaringen die ik op mijn levensweg gehad had, de volle verzekering van de vergeving mijner zonden.
Daarbij wist ik dat mijn verscheiden nabij was en mijne dagen geteld, zoodat ik spoedig opgeroepen kon worden om rekenschap af te leggen en dan zou mijn lot voor eeuwig beslist zijn, ’t zij eeuwig wel of wee. Ik dacht dus dat de brief mij zou gelden en reeds vreesde ik mijn doodvonnis te zullen hooren.
Immers op den edelman, den hospes in dit Rustoord, zouden wel geen bedenkingen vallen, en op de drie broeders Geloof, Hoop en Liefde evenmin, want deze waren getrouwe gezanten, die ten dienste uitgezonden waren van de heilige die op aarde wonen.
En hoewel ik pelgrim reeds vele diensten van dit drietal broeders genoten had en ik door hen in dit rustoord gebracht was, zoo was ik toch nog niet tot volle rust in Christus gekomen.
Wel geloofde ik dat Christus niet laat varen het werk Zijner handen en dat Hij volbrengen zal wat Hij aanvankelijk begonnen heeft, doch er bleef toch onrust. En vraagt gij mij: pelgrim, waarom dan toch nog onrustig, welnu dan is mijn antwoord:
De pelgrim krijgt zoo weinig antwoord op zijne requesten die hij naar hot Hof der hoven heeft opgezonden.
Zijne slecht geschreven adressen aan den Koning zijn zoo geesteloos menigmaal en dikwijls zoo formulierachtig dat hij zeggen moet: ik walg van mijn eigen gebeden. Och was er meer ernst en hartelijkheid en vurige drang in mijn naderen tot den troon der genade.
Ik zou daarom iederen pelgrim wel willen toeroepen in het opzenden van zijn gebeden toch oprecht te zijn en ze in geest en waarheid te doen, want de Koning heelt lust tot waarheid in het binnenste en niet in dat koude lauwe en trage naderen met den mond, terwijl het hart veraf is.
Maar terwijl ik dit schrijf, krijg ik zelf eene vermaning in mijn geweten en zegt eene stem: „Wilt gij andere pelgrims vermanen tot ernstiger bidden, geneesmeester, genees u zelven”, waarop ik moet antwoorden: „gij hebt gelijk, welnu ik wil mij zelven dan wel er bij insluiten, als ik andere pelgrims vermaan, maar ik heb mij zelven nog nooit kunnen genezen, mijne bestraffingen zijn er eiken morgen.”
Doch ik zal terugkeeren tot den brief, waarover ik sprak.
Toen de hospes van dit rustoord hem gelezen had, zeide hij tot mij: Pelgrim, de brief geldt u; luister!
De pelgrim verbleekte, doch hij zeide: Vrees niet, broeder en verbleek ook niet. De requesten van de pelgrims, die het in waarheid zijn, worden nooit afgewezen al denken zij in het gevoel hunner onwaardigheid dat zij nul op ’t request zullen ontvangen.
Nimmer heeft de Heere hun gehoor ontzegd, al staat ook satan aan hunne rechterhand om hen te beschuldigen en hun allen moed te benemen. Hoor het vonnis: „Doch de Heere zeide tot den satan:
De Heere schelde u, gij satan, ja de Heere schelde u, die Jerusalem verkiest. Is deze niet een vuurbrand uit den vure gerukt?
Jozua nu was bekleed met vuile kleederen als hij voor het aangezicht des Engels stond. Toen antwoordde Hij en sprak tot degenen die voor zijn aangezicht stonden, zeggende: Doet deze vuile kleederen van hem weg. Daarna sprak Hij tot Hem: Zie, Ik heb uwe ongerechtigheid van u weggenomen en Ik zal u wisselkleederen aandoen. Dies zeg Ik: Laat ze een reinen hoed op zijn hoofd zetten en zij zetten dien reinen hoed op zijn hoofd en zij togen hem kleederen aan.
En de Engel des Heeren stond daarbij.” Dit is een antwoord, pelgrim, op al uwe verzoeken die gij hebt opgezonden.
Gij moogt nu uw pelgrimsreize met vrede voortzetten en Geloof, Hoop en Liefde zullen u vergezellen. En hier hebt gij de rol van Gods uitverkoren gunstelingen, waarop ook uw naam geschreven staat als gerechtvaardigd zondaar door het geloof in den gekruisten Christus.
Gij dan gerechtvaardigd zijnde door het geloof, heb vrede bij God door den Heere Jezus Christus. Zie, zeide de hospes, die vrede is de vrucht op het geloof.
Ik zong nu in Rustoord nog Psalm 23: „De God des heils wil mij ten herder wezen enz,” en na dit lied met vrede in het hart gezongen te hebben, zette ik mijn pelgrimsreis voort in gezelschap van Geloof, Hoop en Liefde. Doch nu moet ik eindigen, anders klaagt de redacteur van dit blad over te lange stukken.

Wordt vervolgd.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 22 juli 1910

De Wekker | 4 Pagina's

Uit het leven van een grijsaard (13)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 22 juli 1910

De Wekker | 4 Pagina's