Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Gods weldadigheid in het midden zijns tempels herdacht

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Gods weldadigheid in het midden zijns tempels herdacht

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

„O God! wij gedenken uwer weldadigheid in het midden uws tempels.” Ps, 48:10.
(Dankdag voor den oogst)
Alle voornemen onder den hemel heeft zijnen tijd. Er is een tijd om bedroefd, en een tijd om blijde te zijn.
Een tijd om te bidden en een tijd om te danken.
Een tijd om te leven en een tijd om te sterven.
In onzen psalmbundel hooren we Gods heiligen roepen uit de diepte, maar wij hooren ook in menig lot’ en danklied den Heere prijzen voor Zijne gunstbewijzen.
Reeds de aanhef van dezen psalm, waar bovenstaande woorden aan zijn ontleed, doen de stemming kennen van den vromen dichter, als hij zijn lied aanvangt met de woorden: „de Heere is groot en zeer te prijzen; in de stad onzes Gods, op den berg Zijner heiligheid”.
In het schoon gebouwde, aardsche Jeruzalem, ziet hij het beeld van Gods kerk op aarde, en roept er van uit: „Schoon van gelegenheid, is die stad onzer Gods, eene vreugde der gansche aarde is de berg Sion.
En geen wonder, want de Heere is in haar midden, zij zal in eeuwigheid niet wankelen. In hooggestemden lof, bezingt de man Gods, de heerlijkheid en de gelukzaligheid van Gods gemeente. Als een lied Jehovah ter eere, zingt Israël in Gods tempel den lof des Allerhoogsten, bij de herdenking Zijner trouw en goedheid, zijn volk bewezen.
Eeuwen en geslachten zijn thans voorbijgesneld, nu we leven onder de nieuwe bedeeling, zijn tijden en omstandigheden gansch anders geworden, maar nog leeft er een volk op aarde, wel geen vleeschelijk, maar een geestelijk Israël, dat bij bijzondere gelegenheden nog zoo gaarne meejubelt, met Gods oude volk van weleer, om in denzelfden grondtoon hun God te verheerlijken en die woorden tot de hunne te maken: „o God! Wij gedenken uwer weldadigheid in het midden uws tempels”.
Of het dan geestelijke of stoffelijke weldaden geldt, alle goede gaven en volmaakte giften dalen af van den Vader der lichten. Voor elke weldaad is de Heere zoo waardig gedankt en geprezen te worden. Zoo is de eerste Woensdag in November de dag, in onzen kerkelijken kalender aangewezen, als dankdag voor den oogst. En er zijn nog vele plaatsen in ons land waar deze dag geheel of gedeeltelijk tot dit doel wordt afgezonderd.
We staan dan aan het einde van den oogsttijd.
De vruchten des velds zijn dan ingezameld. Er is dan stof te over om na te denken, voor ieder die in de Godsregeering geloofd, over hetgeen in het voorbijgesnelde seizoen, ons te aanschouwen werd gegeven van de goedertierenheden des Heeren. Mogen we dan zeggen gelijk ook nu, dat God de Heere brood gaf voor den eter en zaad voor den zaaier, wie zal dan naar waarde Gods goedertierenheden prijzen.
Bij een terugblik in het verleden, en in vergelijking met hetgeen we uit andere landen vernamen, mag tot roem van Gods ontferming worden getuigt, dat in zoo menig opzicht de verschooning des Almachtigen over ons was. Met het oog op den buitengewoon zachten winter, die er voorafging waren velen bevreesd, dat we een zeer onvruchtbaar jaar zouden hebben.
Maar ziet de Heere heeft alles welgemaakt. Ver boven bede en denken heeft God gezegend en welgedaan. Was het eene gewas al beter dan het andere, over het algemeen genomen, was ons land rijk gezegend. Denken we daarbij, aan onze geringheid en diepe afhankelijkheid, dan weten we, dat noch onzen arbeid, noch onze gaven, zonder Gods zegen kunnen gedijen.
Denken we daarenboven aan onze onwaardigheid, waardoor alle zegeningen zijn verbeurd, en de Heere ons rechtvaardig met al zijne gunstbewijzen kan voorbijgaan, dan worden in onze schatting de weldaden des Heeren nog al grooter. Wat is daarom betamelijker voor een beweldadigd volk, dan den Heere te erkennen voor Zijne gunstbewijzen, zooveel, en zoo genadiglijk verleend.
Treurig zou het zijn, als die erkentelijkheid zich zou bepalen tot een enkelen dag of tot een enkele ure. Des Christens leven, moet, zal het wel zijn, geheel een leven van dankbaarheid zijn. Toch sluit dit het wenschelijke niet uit, om ook op bepaalde tijden, gemeenschappelijk, Gode onzen dank te brengen.
Meermalen spraken we het uit, dat het aangenaam zou zijn als door geheel onze natie, evenals in Noord-Amerika een dag werd afgezonderd, tot zulk een einde. Nu dit ten onzent helaas niet zoo is, heeft de kerk haar roeping in dezen te vervullen. Niet een persoonlijke maar een kerkelijke stem roept ons thans om Gods weldadigheid in ‘t midden Zijns tempels te gedenken.
Moge dit geschieden met verootmoediging des harten, en in de stemming der ziel, waarin hel levendige bewustzijn zich uitspreekt, dat de Heere met ons en met ons land en volk nog niet deed naar onze zonden. Op de vraag toch, wat de Heere voor ons en ons volk was, en hoe een door Hem beweldadigd volk, dat alles tot dusverre heeft beantwoord, moet schaamte ons aangezicht bedekken, voor die hooge Majesteit in die hemelen.
Zijn het niet de goedertierenheden des Heeren, dat we nog niet vernield zijn! Wat al miskenning van die hooge Godsregeering !
Wat al spotternij, met hetgeen Gods kinderen heilig is.
Wat al doorbrekende , zonden die om wraak roepen tot den hemel.
Wat al Christus’ verwerping. Welk een groote menigte, die van God noch van Zijn Woord meer hooren wil. En als ge dan moogt opmerken en erkennen, dat bet de Heere is, die de aarde vruchtbaar maakt van boven, zoodat ze ons op haar gewas onthaalt; dat tegenover al de zonde en ontrouw van ons volk dag aan dag, met ontelbare gunstbewijzen, God van den hemel heeft gezegend, hoe betaamt ons dan de belijdenis: Heere, wij zijn geringer, dan al uwe trouw en goedheid ons bewezen.
Als maar in de weldaden de Gever wordt gezien, en we mogen daarbij onze afkomst bewust zijn, dan kan zelfs het kleinste en geringste al tot ware dankbaarheid stemmen.
De rijkste menschen zijn lang niet altijd de dankbaarste.
Bij het gedenken van Gods weldadigheden in het midden Zijns tempels, kan ook de meer en minder zwaar beproefde de stem nog wel paren met anderen om God te loven. In het geloof, dat uw hemelsche Vader, ook al het kwaad, dat Hij in dit jammerdal u toeschikt zal doen ten beste keeren, want Hij zulks doen kan als een almachtig God en ook doen wil als een getrouw Vader, vertrouwt ge u met lot en weg, voor tijd en eeuwigheid Hem, die in Christus Jezus, de beloften aan Zijn volk gestaan bevestigen zal tot in eeuwigheid. God verheerlijkend en hart-verheffend is het om gemeenschappelijk met onze lof en dankofferen voor des Heeren aangezicht te mogen verschijnen.
Daargelaten van welken aard Gods weldadigheden zijn, als daarbij maar recht ingezien en gevoeld wordt: de Heere heeft het gedaan.
En op de vraag waarom, valt geheel de mensch, en al wat uit den mensch is, daar buiten. ‘t Is alles en alleen om Christus wil. Hij is de verdienende oorzaak van al Gods gunstbewijzen.
Toen we in de zomermaanden, vaak in den vroegen morgen in gelegenheid waren om de schoonheid en heerlijkheid in Gods schepping te bewonderen, toen we in weelderige landouwen de runderkudden zagen grazen, en zoovele edele en schoone vruchten zagen groeien, was het ons bij oogenblikken of de stemmen rondom ons zich vermenigvuldigden, die ons toeriepen: smaakt en ziet hoe groot en goed de Heere is.
Wat zou het alles geheel anders kunnen zijn.
Als God den regen eens van ons had geweerd, of door een al te over-vloedigen regen de veld gewassen aan verrotting had overgegeven. Of als gelijk in andere oorden werd vernomen, door geweldigen hagelslag de vruchten des velds waren verdorven, of door aardbeving alles was verwoest. Als booze ziekten en pestilentiën, menschen en beesten hadden aangegrepen, het oorlogszwaard had verteerd en de staf des broods gebroken ware. Als, waardoor dan ook, de Heere met ons gedaan had naar onze zonden, wie zou Zijne hand hebben kunnen afkeeren of tot Hem hebben kunnen zeggen: Heere, wat doet Gij?
Als God de Heere landen en volken wil bezoeken staan alle middelen Hem ten dienste. Hij spreekt maar en het is er, Hij gebiedt slechts en het staat er. Aan stof tot dank en aanbidding ontbreekt het thans bij ons niet. Als een tweede weldaad is het aan te merken, als Gods weldaden aan het hart worden geheiligd. Waar dit ontbreekt, en de Heere als de Gever Zijner gaven miskent en vergeten wordt, stapelt men zonde op zonde. Dan is er ook geen behoefte noch begeerte aan en tot gemeenschappelijke dankzegging. Dan is men rijk aan uitvluchten en verontschuldigingen. Dan weet men, soms nog wel onder een vromen schijn er zich uit te praten.
Maar zoo doen de oprecht Godvreezenden niet. Een dag is in Gods huis hun beter dan duizend elders. Opgewekt om den Heere gemeenschappelijk te prijzen, zouden zij allen wel willen toeroepen : Kom ga met ons en doe als wij. Het beginsel van gemeenschap der heiligen spreekt dan ook in de liederen Sions en in de lofzangen Israëls, zoo sterk mogelijk zich uit.
Van een Godsdienst op eigen hand waren profeten en apostelen. waren al de Bijbelheiligen afkeerig. Liefde tot Gods instellingen en ordinantièn heeft altijd de door Gods Geest onderwezen zielen gekenmerkt.
Moge het dan niet aan belangstelling ontbreken, als we straks worden opgeroepen naar Gods bedehuis, om daar zijne weldadigheid te gedenken. Achten we het ons eene eer en een weldaad, zoo wij daartoe in gelegenheid worden gesteld.
Zoovelen willen helaas daar niet meer van hooren.
Zoovelen hebben geen lust en geen tijd, maar vergeten daarbij, dat ook zij eens rekenschap moeten geven van hun rentmeesterschap.
Aan Zijn Israël gaf de Heere weleer bevel, zij zouden den Heere hunnen God niet vergeten. Als zij gegeten hadden en verzadigd waren, zouden ze bunnen God loven, voor ‘t goede land, dat Hij hun gegeven had. Met nadruk zegt de Heere dan nog door den mond van Mozes Zijnen knecht: Wacht U, dat ge den Heere uwen God niet vergeet. Zoo ondankbaar is de mensch van nature, dat Hij Zijn Weldoener vergeet. De ooievaar, de kraan en de zwaluw nemen haren tijd waar. Als dan zelfs een os zijn’ bezitter en een ezel de krib zijns heeren kent, hoe moet dan het redelooze schepsel den mensch veroordeelen, als deze Zijn Schepper en Weldoener vergeet. Maar zeggen sommigen ik behoef toch den Heere niet te vergeten, al houd ik geen afzonderlijke dankdag.
Wel zegt een ander, er is toch geen Goddelijk bevel voor, — en, — maar waartoe meer. We willen op die redeneeringen niet verder ingaan.
Geheel de dienst van God, moet, zal het wel zijn, een vrijwillige dienst zijn. Deze en die alleen, zullen dan Gods weldadigheid in het midden Zijns’ tempels gedenken. Als we opzettelijk daartoe samenkomen, om, op bijzondere weldaden gewezen, den Heere daarvoor gemeenschappelijk te danken, vergeten we bij de stoffelijke gaven, ook de geestelijke zegeningen niet. 31 Oct., de dag waarop het groote werk Gods, in de reformatie van de 16de eeuw wordt herdacht, ligt nog dicht achter ons. Wat was er van ons werelddeel, wat ook van ons Vaderland geworden als de Heere zich niet had ontfermd, en geen mannen waren opgestaan, die als middel in Gods hand, het licht der waarheid op den kandelaar hadden geplaatst.
Groot is het, als we brood mogen hebben om te eten en de Heere genadiglijk voorziet in de behoeften van een tijdelijk leven.
Maar oneindig veel grooter nog is het dat we daar benevens mogen doelen in de zegeningen van het koninkrijk Gods.
Zoo kan bij het gedenken van Gods weldadigheid, één bijzondere weldaad op den voorgrond treden, zonder dat we daarbij ook het andere uit bet oog verliezen.

Moge dan in ootmoedig dankgebed de Heere worden geprezen, Wiens Naam toekomt, eer, lof, aanbidding en heerlijkheid tot in alle eeuwigheid.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 28 oktober 1910

De Wekker | 4 Pagina's

Gods weldadigheid in het midden zijns tempels herdacht

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 28 oktober 1910

De Wekker | 4 Pagina's