Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Het doel en einde van Paulus’ zending (2) slot

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het doel en einde van Paulus’ zending (2) slot

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Om hunne oogen te openen en hen te bekeeren van de duisternis tot het licht, en van de macht des Satans tot God; opdat zij vergeving der zonde ontvangen en een erfdeel onder de geheiligden, door het geloof in mij.” Handel. 26:18.

Bij aandachtige overweging, van hetgeen Paulus hier begint te zeggen, in betrekking tot het doel en einde zijner gewichtvolle zending, moet wel worden erkend, dat het ernstige waarheden zijn, welke koning Agrippa en allen die hier bij hem tegenwoordig zijn, van den beschuldigde moeten hooren.
Toch zegt deze getrouwe getuige en dienaar van Christus niets meer en niets minder, dan waartoe hij zich van ’s Heeren wege geroepen zag.
Als een man door den Heere geleerd, wijst hij eerst op den ellendigen staat waaruit de zondaar moet verlost worden, en op de groote verandering, welke die verlossing te weeg brengt, om vervolgens aan te toonen tot welk eene gezegende vrucht de arbeid der Goddelijke liefde leidt, onder de almachtige en genadige werking van den Heiligen Geest.
Gelijk de landman ploegt en egt, zaait en zuivert, om alzoo zijn land bearbeidend, een gewenschte oogst te verkrijgen, zoo wil de Heere dat gearbeid zal worden tot het verkrijgen van een gewenschte vrucht in betrekking tot de eeuwigheid.
En op de vraag waarin die bestaat, en hoe men persoonlijk deelgenoot wordt van dat alles, volgt als antwoord hierop: „opdat zij vergeving der zonden ontvangen en een erfdeel onder de geheiligden, door het geloof in mij.”
Vergeving der zonden, wie beschrijft naar waarde deze weldaad! Wat heeft men er al voor gedaan, en wat wordt er nog heden ten dage voor gedaan, om tot die weldaad te komen. In de zonde ligt de oorzaak van verwijdering tusschen den mensch en zijn God.
De zonde is oorzaak niet alleen van alle zichtbare en onzichtbare ellende, waar geheel Adams geslacht aan onderworpen is , maar bijzonder ook van al den angst en de vrees, waardoor zoo velen worden gefolterd. Als het geweten slechts een weinig ontwaakt, als de dood nog maar uit de verte wenkt, als de mensch ook maar iets gewaar wordt van de rechtvaardigheid en heiligheid Gods, moet zelfs een koning als Belsazar sidderen en een stadhouder als Felix bevreesd worden.
Dan zien we een Luther kruipen tegen de Pilatus trap te Rome, dan roept de Tollenaar uit in den Tempel: o God wees mij zondaar genadig. Al gewon iemand de gansche wereld, wat zou het baten; zonder van de zonde verlost te zijn, is alles ongenoegzaam, om den mensch vrede en waar geluk te doen smaken.
Alleen omdat men door de zonde is verblind, en men zijn eigen ellende niet ziet noch kent, verkeeren vele ongelukkigen helaas in den waan, dat zij toch de gelukkigsten zijn.
Zoodra echter de behoefte aan vergeving van zonden wordt gekend en gevoeld, ziet ge den dood geschreven op alles, waar ge te voren het leven in meendet te vinden.
Daarom is voor dezulken geen grooter behoefte, geen inniger begeerte, geen sterker verlangen dan te mogen komen tot die weldaad, door het lijden en sterven van Gods Zoon verworven: de vergeving der zonden. Naar waarde is deze weldaad nooit te beschrijven, door geen sterveling is zij naar waarde te roemen,
Wie door Gods genade in die weldaad mag deelen, behoeft eigenlijk voor niets meer te vreezen. Immers dan is de oorzaak van verwijdering, namelijk de zonde, tusschen u en uw God weggenomen , nu kan en wil en zal de Heere overeenkomstig Zijn Woord en dierbare beloften aan Zijn volk gedaan, u geven het einde en de verwachting.
Eertijds waart ge een vijand, nu een vriend Gods.
Eertijds waart ge een vreemdeling maar nu zijt ge om Christus wil tot een kind Gods aangenomen. Alle Gods beloften zijn nu ook voor u, in Christus Jezus ja en amen, Gode tot heerlijkheid en u tot zaligheid. Wel blijft het leven in deze tegenwoordige wereld ook voor u een woestijn leven, een leven van vreemdelingschap, maar de Heere zal u naar Zijne belofte leiden naar Zijnen raad, en daarna opnemen in heerlijkheid.
En al deelt ge dan in dit leven ook in allerlei beproevingen, al moet ge zelfs strijden en worstelen ten einde toe, de zekerheid en zalige bewustheid, dat ge aan het einde van uw aardsche loopbaan, de kroon der heerlijkheid, als een onverderfelijke levenskroon, uit genade zult ontvangen, weegt rijkelijk op tegen al de moeite aan het tegenwoordige leven verbonden.
Vergeving der zonden, in die weinige woorden is saamgevat, waar een wereld vol gedachten in begrepen is, en wat de omschrijving is van dat heerlijk doel en einde, wat naar Gods wondervolle raad, door de prediking van het evangelie, door de werking des Heiligen Geestes, wordt bereikt.
Gelukkig de mensch, die dit verstaat en gelooft, die zal de middelen der genade, die zal de zending van Gods dienaren, die zal de prediking van het evangelie niet verachten.
Vergeving der zonden, noemt Paulus, en hij laat er in eenen adem op volgen: en een erfdeel onder de geheiligden. Die geheiligden zijn de afgezonderden, die Paulus hier denkt, als de vrijgekochten door Jezus bloed, die een erfdeel door God is toegezegd. Zij, die kinderen zijn, die zijn ook erfgenamen, erfgenamen van God en medeerfgenamen van Christus.
Dat doet ons denken aan die onuitsprekenijke zaligheid en heerlijkheid, welke Gods kinderen, na dit leven, ais een erfdeel wacht
Daarvan getuigt een Johannes, dat het nog niet is geopenbaard wat we zijn zullen.
Maar al is alles daar nog niet van geopenbaard, toch heeft het den Heiligen Geest behaagd er ons zooveel van te openbaren, dat we weten, dat erfdeel onder de geheiligden zal zoo uiterst groot en heerlijk zijn, dat het alle beschrijving eens menschen te boven gaat,
Om daar slechts iets van te noemen : dan denken we aan de plaats waar die zaligheid zal genoten worden, aan het Vaderhuis, met zijn vele woningen. Aan die stad, welker straten van glas en van zuiver goud zijn, waar de dood nooit binnen kan komen, en waar geen inwoner meer zeggen zal: ik ben ziek.
Dan denken we aan het gezelschap waar die geheiligden in zullen opgenomen worden. De reinen van hart zullen God zien. Zij zullen hun Borg en verheerlijkten Middelaar, zij zullen Jezus zien en eeuwig bij Hem zijn. Daar zijn ook de heilige engelen, daar zijn allen, die van eeuwigheid zijn verordineerd, door Jezus bloed gereinigd en door Zijn Geest geheiligd zijn.
En op de vraag waarmede de verlosten zich bezig houden, leert ons Gods onwankelbaar getuigenis: Zij dienen God in Zijnen tempel dag en nacht, zonder moede en zonder mat te worden.
Dat alles doet een Paulus door den Heiligen Geest hiervan getuigen, dat het geen oog gezien, geen oor gehoord heeft, en dat het in geen menschenhart is opgeklommen, wat God bereid heeft dengenen, die Hem liefhebben.
Zoo legt Paulus dan hier eerst den jammer- en ellendestaat van den mensch bloot, waaruit hij verlost moet worden, om dan verder aan te wijzen tot welk een slaat van genade en heerlijkheid zondaren worden geleid langs den door God verordineerden weg.
Zoo blijkt bij nadenken over hetgeen des Heeren dienaar en apostel hier in zijne verantwoording zegt, welke zinrijke woorden Paulus gebruikte. Hoe langer ge daar over denkt, hoe rijker de inhoud u worden zal. Rijst dan ten laatste de vraag: maar hoe wordt de zondaar, aldus geroepen en bearbeid, dat groote heil deelachtig, dan volgt als antwoord daarop met den grootsten eenvoud: „door het geloof in mij”.
Merken we hierbij wel op, dat Paulus hier verhaalt, wat Jezus de Heere tot hem heeft gesproken op den weg naar Damaskus. „Door het geloof in mij”, kan derhalve niemand anders bedoelen dan Christus. Dat hoort dus ook de koning Agrippa, die zelf een Jood was.
Door het geloof in dien, door de Joden zoo gehaten Nazarener, en door het geloof alleen, is dat alles te verkrijgen, waar Paulus met nadruk op wijst. Geen sterveling kan de zaligheid verdienen. Voor al het goud dezer wereld is nog geen enkele van Adams geslacht vrij te koopen van het eeuwige verderf. Het is God de Heere, die goddeloozen rechtvaardigt om niet. Daarin openbaart zich de grootheid van Gods genade en ontferming tegenover den dood- en doemschuldigen zondaar En dat nu alleen en uitsluitend door het geloof, de zoo doemwaardige zondaar deelgenoot wordt van den allergrootsten rijkdom, is een geheim, daar men wel tegen kan aanzien, maar waar,we nooit zullen inzien, tenzij de Heilige Geest ons daartoe het vermogen schenkt.
Zoo is dan allereerst de genade der verlossing eene gave Gods, maar ook het middel, waardoor we die genade kunnen aannemen en deelachtig worden is eene gave.
Bestaat er veel dwaling omtrent het eerstgenoemde, niet minder in en omtrent dit laatste. Door het geloof in Mij schooner en heerlijker woord is er nooit gehoord, O ware dit recht verstaan door de mannen, in wier midden Paulus het hier uitsprak!
Werd het recht verstaan door allen die leven onder het licht en de bediening van het Evangelie, boe zouden zij, die nu geen acht geven op die groote zaligheid, bij het hooren van dat woord, voor God in het stof bukken, en als aan Jezus voeten in aanbidding nederzinken. Om de vergeving der zonden en een erfdeel onder de geheiligden te verkrijgen wordt niet geëischt het volbrengen van geheel de Wet van God, maar enkel en alleen de overgave van zichzelven aan Jezus, het vertrouwen stellen op Hem, het aannemen van Zijne volbrachte offerande, het ontvangen van Zijne beloofden Heiligen Geest.
Dat is het groote heilgeheim, dat de natuurlijke mensch niet verslaat, maar dat de Heere, door Zijnen Geest, Zijnen kinderen doet verstaan.
En zoodra het u door Gods ontferming mag gebeuren, dat heilgeheim te vatten, dan laat ge af van het ijdel pogen om uwe gerechtigheid voor God te zoeken in de werken der Wet. Waart ge te voren bezwaard en bevreesd, deelend in dat Goddelijk licht des Geestes, grijpt ge moed en krijgt ge hoop, want door de kracht en de genade des geloofs komt ge alle bezwaren te boven. Leeft dat geloof in u, waardoor ge Christus hebt aangenomen, dan zijt ge sterk en krachtig in den Heere.
Als Satan u dan wijst gelijk een Jozua op uw vuile kleederen, op al uw zonden en gebreken als de Wet u veroordeelt en uw geweten u beschuldigt, dan zal in die belijdenis des harten, dat ge door het geloof, en daardoor alleen, voor God rechtvaardig zijt, genoegzame troost en verkwikking zijn, om beide, in leven en sterven, u op den Heere en Zijne beloften te verlaten.
Dan ziet ge aan het vloekhout des kruises uw schuld uitgedelgd, uwe zonden vergeven, gerechtigheid en vrede verworven door Hem, die uw volkomen Zaligmaker en Verlosser is.
Is het wonder, zoo vragen we ten laatste, dat dit volk, door God verkoren, in de Heilige Schrift een welgelukzalig volk wordt genoemd ?
Is het wonder, dat de oogen, die dit gezien hebben niet meer zullen terugzien?
O, die Paulus, die hier als een lam onder de wolven zich bevindt in het rechthuis te Cesaraea, wat gevoelt hij zich rijk en gelukkig, tegenover grimmige aangezichten en blakende vijanden.
Laat de hel maar woeden en laat men maar list op list beramen om Gods erfdeel te verdrukken en te benauwen, geen nood. De koning over Sion, den berg van Gods heiligheid gezalfd, zal de Zijnen beschermen , leiden, sterken en bewaren, tot Zijn Raad op aarde is uitgediend. Dan zal de door God beloofde erfenis hun deel zijn, a’s zij verzadiging van vreugde en liefelijkheid van Gods rechterhand zullen genieten, om in ongestoorde zaligheid God drieeenig eeuwig te verheerlijken voor Zijne onuitsprekelijke genade.
Dit is, onder meer, de verklaring van het zinrijke antwoord van den Christen, als deze in onzen Heidelberger antwoordt op de vraag, waarin de bate van zijn geloof bestaat, en dan zegt:

„Dat ik in Christus voor God rechtvaardig ben en een erfgenaam des eeuwigen levens.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 2 december 1910

De Wekker | 4 Pagina's

Het doel en einde van Paulus’ zending (2) slot

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 2 december 1910

De Wekker | 4 Pagina's