Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Het Ontwerp Armenwet (III)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het Ontwerp Armenwet (III)

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

Aandachtige vergelijking van de Wet van 1854 met de thans ingediende bewijst dat de Minister met het historisch gewordene rekening heeft gehouden, en dat het grondbeginsel van dit wetsontwerp niet principieel verschilt van dat van de wet van 1854. Aanvankelijk scheen men dit niet te hebben opgemerkt. Vandaar de algemeene sympathie, waarmede dit wetsontwerp aanvankelijk werd begroet. De Standaard van 12 April 1910 schreef dat dit voorstel voor wat onze beginselen aangaat, zonder voorbehoud op instemming rekenen mag en dit oordeel scheen weinig tegenspraak te ontmoeten. Ook de commissie , die door de centrale Diaconale Conferentie der Geref. kerken benoemd was, gaf in het Diaconale correspondentie-blad Mei-Juni 1910, behoudens enkele open aanmerkingen, een over het geheel genomen waardeerend oordeel over het wetsontwerp. Alleen de Synodale commissie van de Hervormde kerk gaf blijk van scherpen blik op dit wetontwerp, want dato 11 Juni 1910 zond zij een adres aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, waarin zij namens de Hervormde kerk hare bezwaren tegen dit wetsontwerp ter kennisse bracht van onze Volksvertegenwoordiging. Hoewel met de hoofddenkbeelden in het wetsontwerp neergelegd geheel accoord gaande, maakte zij toch de opmerking, dat naar het schijnt bij de samenstelling van dit wetsontwerp wel wat te veel uit het oog verloren is, dat het in dezen geldt een werk, dat in onze kerk in den geest der liefde moet worden verricht en dat bij weinig eer en genoegen, veel last en moeite medebrengt, en zal het goed worden verricht, hooge eischen stelt, waaraan niet dan met zelfopoffering en zelfverloochening kan worden voldaan. Nu oordeelde de commissie dat van overheidswege de lasten thans reeds aan het diaconaat verbonden, onnoodig worden verzwaard. Redenen waarom zij aandrong dat het ontwerp van al datgene zou worden gezuiverd wat daartoe aanleiding zou kunnen geven.
Maar daarnaast behield de commissie nog drie gewichtige bezwaren over die zij als volgt formuleerde:
a. de verplichte rechtstreeksche mededeelingen van de eene indeeling van weldadigheid aan de andere;
b. de termijn, binnen welke die mededeelingen volgens de artikelen 12 en 52 moeten worden gedaan, en eindelijk
c. het Hoofdstuk VII over de strafbepalingen.
Aanvankelijk werd aan dit „adres” niet den vereischten aandacht gewijd en scheen het alsof de Herv. kerk met hare bezwaren alleen zou blijven staan. De adviezen op de Algemeene Vergadering van de Nederlandsche Vereeniging van Armenzorg en Weldadigheid te Groningen 7 en 8 Juli 1910 uitgebracht door Jhr. Smissaert, Mr. Raaymakers, Mr. Treub, Mr. van Maare en Dr. Slotemaker de Bruine, mannen van naam op dit gebied, luidden bepaald gunstig en de commissie van advies van de centrale Diaconale Conferentie van de Geref. kerken verklaarde op de vergadering van September 1910 dat zij zich kan vereenigen met de beginselen waarvan dit wetsontwerp uitging. ‘t Scheen dus zonder noemenswaardig bezwaar van de zijde der kerken te zullen gaan. Op onze laatste Synode werd het wetsontwerp even ter sprake gebracht, maar niet ernstig overwogen, zoodat er gesproken worden kan van een communis opinio op dit punt.
Maar plotseling keerde de wind.
Ds. Fernhout ontwikkelde in de Utrechtsche Kerkbode een reeks van bezwaren, en vooral in Friesland stonden hardnekkige tegenstanders van het wetsontwerp op in Ds. Bouwman van Hallum en Ds. van Es van Leeuwarden. Onder den invloed van hun kritiek ging de goede stemming om en men ging zelfs zoover te beweren dat dit wetsontwerp in alle opzichten eene ombuiging naar links vertoonde, en dat het vergeleken bij de bestaande armenwet, eer een achteruitgang dan eene verbetering moest worden genoemd. Zoo ver ging men zelfs, dat op sommige Classicale vergaderingen in de Geref. kerken het voorstel werd aangenomen, waarin aan de e. k. Synode de vraag zou worden gedaan, zich met het verzoek tot de Staten-Generaal te richten, om het wetsontwerp Heemskerk niet tot wet te verheffen maar dan nog liever bij de bestaande wet te blijven. Dit was onbillijk en beruste op eene totale miskenning van den feitelijken toestand en eene onderschatting van de bezwaren, waarvoor de Minister stond. Immers de Minister had hier niet slechts met de kerken alleen te rekenen, maar was geroepen de geheele armverzorging te regelen en deze regeling moest getroffen worden in verband met het historisch geworden.
Wanneer wij dat in het oog houden moeten wij rondweg bekennen dat veel van de ingebrachte kritiek onbillijk is en dat de Minister ons in dat wetsontwerp heeft gegeven wat hij thans geven kon.

L. (Leiden) J.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 14 juli 1911

De Wekker | 4 Pagina's

Het Ontwerp Armenwet (III)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 14 juli 1911

De Wekker | 4 Pagina's