Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De vleeschwording van Gods Eeniggeboren Zoon

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De vleeschwording van Gods Eeniggeboren Zoon

(Kerstfeest)

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

„En het Woord is vleesch geworden en heeft onder ons gewoond.” Ev. v. Joh, 1: 14a

„Zoo ik dit wonder vatten wil, staat mijn verstand met eerbied stil.”
Zoo mag ieder we! zeggen, die met diepen eerbied zich voor den God alter wonderen nederbuigt, en opzettelijk denken gaat over hetgeen we in die geheimvolle woorden in het begin van het heilig evangelie van Johannes lezen: „En het Woord is vleesch geworden, en heeft onder ons gewoond”.
Wat in die woorden wordt uitgesproken, wijst ons aanstonds op de groote, geheel eenige en verheven gebeurtenis, waar geheel de Christelijke Kerk op het Kerstfeest gedachtenis van viert. O zooveel kan gezegd worden van de voorbereidende omstandigheden. Zoo schoon is het zelf als we daarbij aandachtig trachten na te gaan, hoe op treffende wijze, al de beloften Gods door de Profeten aan Zijn Israël gedaan, letterlijk zijn vervuld geworden.
Treffend is het evenzeer te zien, hoe wondervol de Godsregeering is, die over alles gaat, en waardoor zelfs een Romeinsch Keizer moest medewerken, dat juist overeenkomstig Micha’s voorzegging Israëls Verlosser te Bethlehem geboren werd. En al de bijzonderheden, welke daar hebben plaats gehad bij Christus geboorte, wat leveren zij een rijke en aangename stof tof overdenking voor het Christelijk gemoed.
Maar hoofdzaak daarbij is, dat we bij en onder alles het groote wonder niet uit het oog verliezen, maar dit voor, en bovenal onder den aandacht houden, het wonder dat Johannes de Evangelist in die kernachtige woorden omschrijft.
Gelijk deze heilige Schrijver zijn evangelie is begonnen met het Woord, dat Woord, dat in den beginne bij God was, en dus zelf God is, gaat hij voort om de openbaring van dat eeuwige en ongeschapen Woord te beschrijven. Het lijdt dan ook geen twijfel wie Johannes met dat Woord bedoelt, waar hij zelf er de verklaring van geeft en zegt: „en wij hebben Zijne heerlijkheid aanschouwd, eene heerlijkheid als des Eeniggeborenen van den Vader, vol van genade en waarheid. Dat vleeschgeworden Woord is niemand anders dan Gods Zoon, wiens komst reeds van af het Paradijs was beloofd, en op wien gansch Israël, al de eeuwen door heeft gehoopt.
De laatste aankondiging Zijner komst is geschied door een engel uit den hemel, die aan de gezegende Moedermaagd Maria verschenen, haar zegt en verzekert, dat het Heilige, dat uit haar zal geboren worden, zal Gods Zoon genaamd worden. En o wonder aller wonderen, toen de volheid des tijds dáár was, kwam deze openbaring Gods, waar we van zeggen kunnen, zij is de grootste, de heerlijkste, de meest wondervolle, welke ooit op aarde heeft plaats gehad. In dat wonder zijn zelfs de engelen begeerig om in te zien. Op de vraag hoe is dat geschied, en hoe moet het verklaard, wat we in die weinige woorden lezen, als Johannes getuigt: het Woord is vleesch geworden, kunnen we niet anders dan verwijzen, naar hetgeen de Heilige Schrift zelf daar omtrent getuigt. Natuurlijk kunnen we al die uitspraken van Gods onfeilbaar Woord niet aaneenschakelen. Ons bestek laat niet toe, dat we er aan beginnen. ‘t Ligt trouwens ook niet in ons doel. We willen alleen trachten om leiding te geven aan de gedachten, welke ons op het Kerstfeest doen stilstaan in den geest en doen peinzen over het Wonder in de kribbe te Bethlehem aanschouwd.
Dat een maagd kan zwanger worden en een zoon baren is al een groot wonderwerk, wat geen schepsel ter wereld met natuurkundige wetenschap kan oplossen. Maar dat dit wonderkindeke uit Maria geboren, een heilig en rein kindeke is, vlekkeloos en zonder zonde, is niet minder een groot wonder. Immers zoo terecht was reeds in de oudheid al getuigt: Wie zal een reine geven uit een onreine. Voor menschen is dit onmogelijk, maar bij God zijn alle dingen mogelijk.
Zou de Zoon Gods Borg en Middelaar kunnen zijn voor al Gods uitverkorenen, dan moest Hij waarachtig God, maar ook waarachtig en rechtvaardig mensch zijn. En nu kan Hij, die God is ook wel de menschelijke natuur aannemen, maar het was niet hetzelfde hoe dit geschiedde. Het is ook lang niet hetzelfde hoe wij ons denken dat dit geschied is. We hebben ons daarbij onder meer te wachten voor hetgeen Rome leert, die eerst een heilige Moeder denkt en uit die heilige Moeder een heilige kindeke ziet geboren worden.
Dat leert ons de Heilige Schrift nergens. Hoe zou Maria, die gezegende onder de vrouwen, in haar lofzang, Christus haar Zaligmaker kunnen noemen, als zij ook zelve niet eene zondares was. Johannes de apostel des Heeren verklaart het ons anders als hij van dien Christus getuigt, dat Hij niet uit den bloede, noch uit den wille des mans, maar uit God geboren is. Daartoe had de engel gezegd tot Maria: De Heilige Geest zal over u komen, en de kracht des Allerhoogsten zal u overschaduwen, daarom ook, dat Heilige, dat uit u zal geboren worden, zal Gods Zoon genaamd worden.
Nu is het Woord wel vleesch geworden, Gods Zoon heeft wel de menschelijke natuur aangenomen, maar zonder vermenging van het Heilige met het onheilige. De Goddelijke natuur van Christus bleef bij de vleesch wording van het Woord, wat zij was. En evenmin zal die menschelijke natuur haar substantie verliezen. Beide naturen bestaan in vereeniging van den persoon des Zoons Gods. Uit kracht Zijner ontvangenis uit den Heiligen Geest, kan Christus nu de menschelijke natuur aannemen zonder zonde. De Schrift zegt dan ook nadrukkelijk, dat Hij den broederen in alles is gelijk geworden, uitgenomen de zonde. De diepte der vernedering uitgedrukt in die woorden: „vleesch geworden”, is door stervelingen niet te peilen. Paulus omschrijft dit met te zeggen: Gij weet de genade van onzen Heere Jezus Christus, dat Hij om uwentwil is arm geworden. En wie zou hierhij met den apostel der. Heidenen niet uitroepen; O diepte des rijkdoms, beide der wijsheid en der kennisse Gods. Dat Woord, dat vleesch geworden is. heeft onder ons gewoond. Letterlijk staat er in den grondtekst; heeft onder ons Zijn Tente opgeslagen, beeft onder ons getaberna-keld. Noemt een Paulus dit de genade van onzen Heere Jezus Christus, het groote doel waarmee en het einde waartoe dit alles is geschied is hier nooit van af te denken. Integendeel, we zien in het feit der menschwording van Christus, op de vraag waartoe, door den Heere Jezus zelf het antwoord gegeven in de woorden: de Zoon des menschen is gekomen om te zoeken en zalig te maken wat verloren is.
Hierin zien we Gods eeuwige en reddende zondaarsliefde op het heerlijkst aangewezen. Dat is de onschatbare en onuitsprekelijk heerlijke vrucht van dat groote wonderwerk Gods, waar we op het kerstfeest gedachtenis van vieren. Als dan geheel de Christelijke kerk over de gansche aarde verspreid, zich daartoe opmaakt, dan ontbreekt het niet aan stof tot vreugde en dankbare verheerlijking van Gods driemaal Heiligen Naam. Immers de eerste prediking van het Kerstevangelie, door den engel in Bethlehem’s velden geschied , blijft, wat de inhoud dier prediking betreft, van kracht en beteekenis, voor alle tijden en voor alle volken. „Ik verkondig U groote blijdschap”, — zeide de engel des Heeren, tot die eenvoudige herders, die in den nacht wacht hielden over hunne kudde. Groote blijdschap, — want God de Heere heeft een welbehagen in menschen. Welbehagen in de redding van verlorenen, Welbehagen door Hem. die als de Zoon Zijns welbehagens, vrijwillig de menschelijke natuur aannam en op deze aarde kwam om te lijden en te sterven en een eeuwige gerechtigheid voor zondaren te verwerven. Hij kwam, als de van ouds beloofde Goël en Verlosser om Zijne ziel te geven tot een rantsoen voor velen. Hij kwam omdat Hij de Zijnen heelt liefgehad van voor de grondlegging der wereld.
Blijder tijding kan door arme zondaren nooit worden gehoord, dan de verklaring van wat het inhoudt, dat het Woord is vleesch geworden en onder ons heeft gewoond. Daarin toch wordt de weg der behoudenis ons aangewezen, en de mogelijkheid om zalig te worden voor zondaren verklaard. Waar het gansche geslacht van Adam, wegens de zonde onder den vloek ligt, komt nu door de komst van Christus het evangelie tot ons met de verzekering, dat Hij die geen zonde gekend heeft voor ons tot zonde is gemaakt, opdat wij zouden worden rechtvaardigheid Gods in Hem. En waar het bloed van Jezus Christus Gods Zoon, ons reinigt van alle zonden, moet elke bedenking onzerzijds daarvoor wegvallen. Die in den Zoon gelooft, die heeft het eeuwige leven. Daarin ligt het antwoord op de vraag, voor ieder persoonlijk, hoe wij deelgenoot worden van dat onuitsprekelijke heil.
Tegenover de openbaring van Gods genade, welke door het evangelie tot ons komt staat aanneming of verwerping. Geloof of ongeloof. En daargelaten op wat wijze en onder wat vorm dit geschiedt, maar één van beide, die openbaring en dat evangelie Gods zal ons óf een reuk des levens ten leven of een reuk des doods ten doode zijn. Wie God op Zijn Woord gelooft en in Christus in waarheid redding zoekt zal behouden worden. Dit verzekert ons de belofte: die tot Mij komt zal Ik niet uitwerpen. En wie aanvankelijk door Gods genade mag deelen in die gezegende weldaad deelgenoot te zijn van Christus en Zijne weldaden, door het geloof, die heeft rijke stof om met geheel Christus kerk zich te verblijden in het heil van Sions God en Koning. Immers: „Dan zingen zij in God verblijd, aan Hem gewijd, van ‘s Heeren wegen”. Bij de gedachte, hoe dat besluit Gods van eeuwigheid genomen, in den tijd wordt uitgewerkt, en te aanschouwen wordt gegeven, in wat Johannes, zoo veel beteekenend omschrijft met de woorden: het Woord is vleesch geworden en heeft onder ons gewoond, moet ieder oprecht geloovige erkennen: God is groot! Groot in Zijn wezen. Groot in Zijn werken. Groot in geheel Zijne openbaring. Groot in waarheid, in rechtvaardigheid, in heiligheid. Groot ook in liefde, die alle verstand te boven gaat. Laat de wereld met deze openbaring spotten, laat het ongeloof die verachten, voor ‘t geloof is en blijft dit een onuitputtelijke stof tot aanbidding, en tot dankbare erkentenis, wat geheel Gods Kerk doet instemmen als een Paulus Godverheer-lijkend uitroept: de verborgenheid der godzaligheid is groot: God is geopenbaard in het vleesch. Stemme de overdenking daarvan onze harten tot aanbidding en doe het bij vernieuwing onze bedehuizen weergalmen van blijde lofgezangen: De Heere heeft gedacht aan Zijn genade, Zijn trouw aan Israël nooit gekrenkt. Bij de beroering der volken, bij den ernst der tijden en bij de behoefte van ons hart, blijft dit de blijde en heerlijke troost voor Gods Sion hier beneden: Dat Woord dat vleesch is geworden is de Koning, die eeuwig leeft, en die Zijn erfdeel nooit begeven noch verlaten zal. Hij is gisteren en heden en in der eeuwigheid dezelfde.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 22 december 1911

De Wekker | 4 Pagina's

De vleeschwording van Gods Eeniggeboren Zoon

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 22 december 1911

De Wekker | 4 Pagina's