Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De geschiedenis der Doleantie (31)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De geschiedenis der Doleantie (31)

Hoofdstuk II

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

Maar wat bleek nu? „Immers, dat die in hun hoek verscholen arbeiders, het mij in hun plat-Betuwsch gezegd hadden, juist zóó als Calvijn het mij in zijn keurig Latijn te lezen gaf. Calvijn's taal, hoe misvormd ook nog in die eenvoudige landlieden, die zijn naam nauwelijks van hooren zeggen hadden, en Calvijn bad zóó geleeraard, dat men hem, nog eeuwen na zijn dood in een vreemd land, in een vergeten dorpske, in een met pannen bevloerd vertrek, met een gewoon arbeiders brein begreep”.
De oplossing van dit raadsel vond hij nu hierin: dat Calvijn een kerk gesticht had en door dien vasten kerkvorm zegen en vrede gebracht had. En juist op het stuk van de kerk waren de systemen van Gunning, Saussaye, Martensen, Lange en al de nieuwere theologen het zwakst. De locus de Ecclesia was nu vergeten hoofdstuk in de dogmatiek geworden en zelfs een man als Scholte, had al bitter weinig aandacht aan het kerkbegrip van de Reformatoren gewijd, wat Calvijn, die in het IV Hfst. van zijn Institutie zoo prachtig „over God als onze Vader en van de kerk als onze Moeder schreef. Dat werkte bezielend op hem en andermaal rees daar in Beesd het ideaal voor hem op van een kerk die als ten moeder kan zijn.
Maar hoe daartoe te geraken. Ziedaar de vraag die zich thans aan hem opdrong. Want in de kerk zag het er destijds alles behalve rooskleurig uit. De strijd over art. 23 van het Algemeen Regl. was in vollen gang en bracht zelfs onder vrienden en bondgenooten hopelooze verwarring. Art. 23 dat voorkwam in het Reglement van 1852 was zuiver democratisch , want het bepaalde: „Het recht tot benoeming van ouderlingen en diakenen en tot beroeping van predikanten berust bij de gemeente”.
Maar de gemeente kon behoudens de verkregen rechten van derden: dit stemrecht óf zelve uitoefenen óf door hen, die zij daartoe bepaaldelijk machtigt. Dit alles moest echter eerst door bijzondere Reglementen op de kerkeraden en de beroeping van predikanten worden vastgesteld. Maar deze Reglementen lieten zich wachten en art. 23 trad mitsdien niet in werking. En juist daarvan hoopten Groen en zijn vrienden ja de geheele Confessioneele partij in de Herv. Kerk groote dingen. In de toepassing van art. 23 zagen zij een middel om de macht in handen te krijgen en de besturen in hunne geest om te zetten. De Modernen vreesden vandaar dat er zoolang getalmd werd met het indienen van deze bijzondere Reglementen. Eindelijk kwamen ze en zou het dus ernst worden met de uitvoering van art. 23. Verschillende adviezen werden gegeven wat de gemeente in deze voor haar zooveel beteekenende omstandigheden doen moest en ook de jeugdige predikant van Beesd mengde zijn stem in het koor van de velen. Hij schreef een brochure over de hangende kwestie, onder den sprekenden titel: wat moeten wij doen, het stemrecht aan ons zelven houden of den kerkeraad machtigen? vraag bij de uitvoering van art. 23 door Dr. A. Kuyper V. D. M. te Beesd.
Hij kwam daarin tot dezelfde conclusie als Gunning, van Toorenbergen, Doedes, van Oosterzee, Heldring e. a., maar niet op dezelfde wijze en uit hetzelfde beginsel. Wie deze eersteling van Dr. Kuyper met aandacht leest en dit is altijd nog de moeite waard, ontdekt daarin onmiddeiijk, dat hij op kerkelijk gebied door een diepe klove van de toenmalige Confessioneelen gescheiden is. Hij wil wat anders omdat hij van wat anders uitgaat. Hij beschouwt het voorgestelde in art. 23 niet als de normale kerkregeling, maar als eene bedekte erkenning van den onwettigen toestand waarin wij sinds 1816 hebben verkeerd en als toekenning van het recht om eindelijk met het constitueeren der kerk een aanvang te maken.
Hoort! hoe hij den toestand der Herv, kerk teekent. „Het oude uitgewoonde vermolmde huis, waarin men anno 1816 de Herv. kerk voorloopig geëtablisseerd had, is sinds geheel vervallen In '52 reeds viel de frontispies met het koninklijk wapen naar beneden: het reglement van '67 doet het gansche dak en bovengetimmerte instorten: niets dan afgebrokkelde muren staan er meer, — en nu wordt ons half spottend gevraagd: vindt gij Gemeente die woning nog goed genoeg voor uzelven of breekt gij liever alles of om nieuw te bouwen. Neen, dan kom ik met breekijzer cn houweel, om hoe eerder hoe beter dien valen steenhoop weg te nemen, opdat het spoedig blijkt of er nog geestelijke bouwstof en geestelijke bouwkunde genoeg in onze kerk is, om een eigen huis te stichten op het vrij geworden erf.” Deze woorden zijn teekenend, maar werden destijds niet verstaan. Maar nog duidelijker spreekt hij een weinig verder, waar hij zelf de vraag stelt: wanneer de aanvaarding van art. 23 door de gemeente eens op scheuring uitliep; als de kerk der vaderen eens uiteenspatte! dan antwoordt hij: En nu wat zou er uiteenspatten! De kerk onzer vaderen — ge vergist u: haar geraamte misschien, maar van haarzelven zou het dan juist blijken, dat ze er sinds lang niet meer was geweest. Komt de scheuring, welnu dan zal het openbaar worden, dat de eenheid slechts kunstmatig was en niet door een band des geestes maar slechts door het rafelend koord van reglementen werd saamgehouden; en ook daarvan zal het gelden, „wat openbaar maakt brengt licht”.
Over de goederen dacht hij toen anders als in 1886, wanneer hij de vraag stelt, wanneer bij boedelscheiding de kerkelijke goederen hun eens niet als erfdeel werden toegewezen? antwoordde hij: wie weet of het geen zegen was? Ach! waar geest is daar komt het geld wel; maar omgekeerd is juist het tegendeel waar. Neen dan bant het geld den geest eerder dan dat het dien wekt.

L. (Leiden) J.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 31 mei 1912

De Wekker | 6 Pagina's

De geschiedenis der Doleantie (31)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 31 mei 1912

De Wekker | 6 Pagina's