Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Engeland (44)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Engeland (44)

De kracht des geloofs (232)

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

Ook Tyndall werd in Engeland niet vergeten. Kardinaal Wolsey schreef niet zonder reden de moeilijkheden met de liefhebbers van Gods Woord op rekening van Tyndall, die Engeland van Bijbels voorzien had. Daarom werd alle moeite aangewend om de verblijfplaats van dezen Godsman te vinden, dan zon men trachten hem gevangen te nemen. Wolsey besloot een zekeren John West als speurhond uit te zenden. Deze West was monnik in het Franciscanerklooster te Greenwich en hoewel hij eenigszina bekrompen van geest was, was hij toch in hooge mate voortvarend on had reeds in Engeland zich onderscheiden door zijn haat tegen de hervormden.
Tyndall was in dien tijd te Marburg. Daar was hij niet ledig, maar werkte ongestoord door aan de vertaling van het Oude Testament. Ook schreef hij er onderscheiden andere werken en wist die door verschillende kanalen in Engeland in te voeren. Zijn vrienden vraagden hem meermalen: „Waarom geeft ge u .zooveel moeite! Ze zullen uw boeken verbranden, zooals ze het evangelie verbrand hebben!”
„En zoo zij mij dan ook verbranden, zulten zij slechts doen, hetgeen ik verwacht!” was zijn antwoord.
Omtrent dezen tijd voegde Fryth zich bij hem en gezamenlijk besteedden ze hun krachten en geleerdheid aan de vertaling van Gods Woord. In 1529 gaven ze de boeken Genesis en Deuteronomium uit en schreven in de voorrede aan hun landgenooten: „Terwijl gij de Schrift leest, moet gij u voorstellen, dat iedere syllabe betrekking heeft op uzelven, en zoo moet ge het merg der Schrift als inzuigen”.
Duidelijk zetten ze in die voorrede uiteen, dat zichtbare teekenen of bond-zegelen als zoodanig geen genade meedeelden aan wie ze ontvingen; dat daarentegen de Sacramenten alleen dan kracht deden, als Gods Geest ze verzegelde aan het hart, Tyndall schreef: „De ceremoniën der wet waren voor de Israëlieten hetzelfde wat de sacramenten zijn voor ons. Wij worden niet behouden door de kracht der offerande of der ceremonieële verrichting op zich zelve, maar uit kracht des geloofs in de belofte, waarvan de offerande of de ceremonie het waarteeken of zegel is. De Heilige Geest is geen sprakelooze God, geen God die zich verborgen houdt. Neen, overal waar het Woord waarlijk verkondigd wordt, is deze inwendige Getuige werkzaam; en waar de doop de afwassching der zonden predikt in het bloed van Christus, bezegelt de Heilige Geest dit sacrament en schenkt mij hope op of zekerheid van Gods weldaden”.
Inmiddels was John West te Antwerpen aangekomen, om Tyndall te zoeken. Daar was reeds een handlanger van kardinaal Wolsey, Hackett geheeten. Deze bezorgde aan West een tolk, díe de Engelsche taal machtig was; gaf hem drie ponden sterling reisgeld en zorgde voor een wereldlijk gewaad, want hoe minder de monnik als zoodanig kon gekend worden, hoe eerder hfi zijn doel zou bereiken, meende men.
West reisde naar Keulen. Hij had aanbevelingsbrieven van Wolsey aan den raadsheer Rincke, die vroeger reeds zijn diensten bewezen had bij de opsporing der drukkerij, waar Tyndall’s Bijbels gedrukt waren. Maar West vond Rincke niet thuis. Hij waa naar Frankfort gereisd. Eerst ontmoedigde dit West; doch bij nadenken vond hij er een voordeel in, immers nu kon Rincke te Frankfort speuren, terwijl hij het te Keulen deed. Daarom zond hij den brief van Wolsey naar Frankfort. Zoodra de raadsheer van Keulen den brief gelezen had, begaf hij zich naar Frankforts burgemeester, en verzocht: „dat de Engelsche overzetting van de Schrift in beslag genomen zou worden, en vooral, dat de ketter, die deze overzetting bewerkte, zou worden gevangen genomen en voor een rechtbank gesteld!”
„Tyndall en zijn vrienden hebben zich op onze markten niet laten zien, sinds de maand Maart van het jaar 1528 en wij weten niet, waar zij zich bevinden, noch of ze leven of reeds gestorven zijn!” antwoordden de magistraten.
Rincke hoorde, dat Johan Schoot van Straatsburg, die boeken voor Tyndall gedrukt had, zich te Frankfort bevond. Dezen zocht hij op en vraagde hem naar de verblijfplaats van den ketter, maar ook nu kreeg hij ten antwoord: „Ik weet het niet!”
„Hebt ge boeken voor hem gedrukt?” vroeg Rincke.
„Ja!” antwoordde Schoot, „een duizend exemplaren.”
„Geef ze mij!” zei Rincke.
„Wel,” was ’t antwoord, als gij ze mij goed betaalt, wil ik ze u geven, ’t is mij hetzelfde van wien ik geld beurl”
Zoo gingen de boeken door Schoot gedrukt in de handen van Rincke over.

H. (Harderwijk) V.

(Wordt vervolgd).

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 16 augustus 1912

De Wekker | 4 Pagina's

Engeland (44)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 16 augustus 1912

De Wekker | 4 Pagina's