Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De Nieuwe Armenwet (I)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Nieuwe Armenwet (I)

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

Nu de nieuwe armenwet op 1 Sept. jl. in werking getreden is en onze diakenen straks zullen geroepen worden de wet in de praktijk toe te passen, komt het mij niet ondienstig voor hun eenigermate met de wet en hare werking in de praktijk, hare verplichtingen en voorschriften bekend te maken. Over het algemeen kunnen de diaconieën tevreden zijn met deze wet, daar zij o. i. geeft wat een Regeering die niet uitsluitend de diaconale maar de algemeene belangen moet dienen aan de diaconieën geven kan. Inderdaad is in de Armenwet iets van het antirevolutionaire beginsel belichaamd en is het eigenaardige karakter der kerkelijke armenzorg zooveel mogelijk gehandhaafd. Niet dat er geen bedenkingen tegen de wet kunnen worden gemaakt. Ik verwijs daarvoor belangstellenden naar de schoone rede van prof. Bavinck in de Eerste Kamer naar aanleiding van deze wet gehouden. De plaats die thans door deze wet aan de openbare armenzorg wordt toegekend, is niet in overeenstemming noch met de taak der overheid, noch met het christelijke karakter van onze natie. Voor ons staat vast: dat de overheid nooit orgaan der barmhartigheid kan zijn en evenzeer dat het in strijd is met het christelijke karakter van ons volk dat de openbare d. i. staatsarmenzorg hoe langer hoe meer de kerkelijke armenzorg moet verdringen. De oorzaken die daartoe medewerken behoeven wij thans niet in het licht te stellen. Laat ons dankbaar zijn voor datgene wat de wet ons schenk en trachten haar in de praktijk zoo goed mogelijk toe te passen.
Het eerste wat wij te doen hebben tegenover de wet is te onderzoeken of Burgemeester en Wethouders ons geplaatst hebben op de lijst van alle in de gemeente gevestigde instellingen van weldadigheid, en zoo ja, wààr zij ons als diaconie hebben geplaatst. Volgens art. 3 der Wet moet er een zoodanige lijst door B. en W. worden aangelegd en zoo deze alrede bestaat voor 1 Sept. 1913 worden herzien. Nu onderscheid de wet (art. 2) vierderlei soort instellingen van liefdadigheid waaronder: b, instellingen eener kerkelijke gemeente van wege die kerkelijke gemeente geregeld en bestuurd. Daartoe behooren dus de diaconiën, zoodat zij op de lijst moeten voorkomen onder sub b. Dit te weten is noodzakelijk, omdat van de juiste plaatsing op deze lijst zeer veel voor onze diaconiën afhangt. B. en W. zijn volgens de wet geroepen een onderzoek naar de verschillende instellingen van weldadigheid te onderzoeken en deze dan op de lijst te plaatsen daar, waar zij naar het oordeel van B. en W. behooren, de diaconie heeft dus strikt te onderzoeken of zij op die lijn staat en zoo ja, waar, onder sub b. Aan het staan op deze lijst zijn voor de diaconie enkele niet te versmaden voorrechten verbonden, a. waarborgt zij haar deelgerechtigheid in de gelden, bestemd voor „de algemeene armen.” Jaarlijks worden die gelden verdeeld en vervolgens onder de verschillende instellingen van weldadigheid procentsgewijze verdeeld. Veel beloopt die in den regel niet, maar het kan veel zijn of worden tengevolge van bijzondere giften of schenkingen die er aan de „algemeene armen” worden gedaan. Er zijn plaatsen waar die „algemeene armen” rijk zijn en er jaarlijks mitsdien een aardig bedrag verdeeld wordt. Het zou jammer zijn, wanneer deze diaconiën het hun toekomende deel daarvan niet ontvingen; b. opent zij den weg tot medewerking aan de samenstelling van den armenraad, doch daarover later; c. vloeit daaruit de rechtspersoonlijkheid van onze diaconiën voort. Die rechtspersoonlijkheid van onze diaconiën was vroeger een zeer ingewikkeld ding. Vrij algemeen werd aangenomen dat een diaconie geen rechtspersoonlijkheid had, maar dat deze berustte bij de kerkelijke gemeente in haar geheel en niet bij de diaconie. Mij lijkt dit ook het juiste standpunt en bovendien zijn er meer dan denkbeeldige bezwaren aan deze rechtspersoonlijkheid verbonden, maar wij hebben den toestand eenvoudig te aanvaarden zooals hij thans is en dan kan niet worden verloochend met het oog op art. 5 der wet, dat uit het voorkomen op deze lijn de rechtspersoonlijkheid van onze diaconiën onmiddellijk voortvloeit. Dit neemt echter niet weg, dat de diakenen bij al hunne handelingen gebonden zijn aan het geen omtrent hunnen arbeid en hunne bevoegdheid in de kerkelijke voorschriften mocht zijn bepaald. Iedere handeling der diaconie in strijd met deze voorschriften maakt deze handeling krachteloos. Maar waar is de taak en de bevoegdheid van onze diaconiën in den breede omschreven ? De D. K. O. spreekt wel van het „ambt der diakenen” in art. 25 maar het „diaconaat” breidt zich gaande weg zoo uit, ten gevolge van verschillende wetten, dat er inderdaad behoefte is aan een juiste omschrijving van den diaconalen arbeid en een juiste begrenzing van het diaconale terrein. Een reglement, op de plaatselijke diaconie ’t zij groot of klein, zal noodzakelijk moeten ingevoerd worden, op dat een zelfstandig optreden van de diaconie wel naar buiten maar niet naar binnen mogelijk zij en het zou de taak der Synode zijn een zoodanig reglement te ontwerpen op dat er ten opzichte daarvan gelijkheid zij.
Maar ook de plaats waar wij als diaconie op de lijn staan is van beteekenis. De wet legt aan kerkelijke en bijzondere instellingen zekere eenvoudige en aan de burgerlijke en gemengde instellingen iets breedere verplichtingen op. Juist in het doen van deze instellingen is het eigen aardig karakter van de diaconie gehandhaafd, waarvoor wij den wetgever dankbaar zijn. Maar nu hangt het eenvoudig af of wij op de juiste plaats zijn ingeschreven n.l. onder sub b. Alleen de inrichtingen die daaronder voorkomen, deelen in deze uitzonderingen, zoodat het en ter wille van de voorrechten en ter wille van de verplichtingen voor elke instelling van belang is zich te overtuigen of men op bedoelde lijst voorkomt en, zoo ja, hoe men daarop is gerangschikt.

L. (Leiden) J.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 4 oktober 1912

De Wekker | 4 Pagina's

De Nieuwe Armenwet (I)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 4 oktober 1912

De Wekker | 4 Pagina's