Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De stad, die fondamenten heeft

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De stad, die fondamenten heeft

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Want hij verwachtte de stad die fondamenten heeft, welker kunstenaar en bouwmeester God is,” Hebreën. 11:10

De schrijver van den brief aan de Hebreën dringt er in dit hoofdstuk bijzonder op aan, dat de Heb. Christenen zullen volharden in ’t geloof. Hij begint daartoe eerst te zeggen wat het geloof is, om dan vervolgens met vele voorbeelden uit de oudheid aan te toonen, hoe al die mannen, door hem met name genoemd, daartoe ten voorbeeld strekken, daar zij in ’t geloof hebben gewandeld, in het geloof zijn gestorven, en de rust zijn ingegaan, die er overblijft voor het volk van God. Geheel die wolk van getuigen, die ons omringt, wil de schrijver zeggen, dient ons op te wekken en aan te sporen, om getrouw te zijn ten einde toe. Die opwekking en aanmoediging was zoo zeer nuttig en gewenscht voor de Hebreën, die in die dagen veel beproevingen moesten doorleven, en aan veel lijden en vervolging onderworpen waren. Zal men dan staande blijven in den strijd, niet wankelen in de ure des gevaars, niet afvallig worden, als ten laatste zelfs het leven wordt bedreigd, dan is noodig te weten in Wien men gelooft. Dan is noodig een vast vertrouwen op Israëls God. Daarin deelend door Gods genade, kan de verzoeking worden weerstaan. Dan kan, gelijk de apostel van de Hebreën getuigde, zelfs de rooving zijner goederen met blijdschap worden aangenomen , wetende, dat gij hebt in uw zelven een beter en blijvend goed in de hemelen.
Zulk een geloof en vertrouwen bezat ook Abraham de Aartsvader van wien de schrijver hier getuigt, dat hij de stad verwachtte, die fondamenten heeft, welker kunstenaar en bouwmeester God is.
En die geloofsverwachting van Abraham brengt de schrijver dan in verband met het leven van Abraham, die in tabernakelen heeft gewoond, met Izak en Jakob, die medeërfgenamen waren van dezelfde belofte. Oppervlakkig beschouwd schijnt het zoo raadselachtig te zijn, dat Abraham aan wien God het land Kanaän tot een erfdeel had beloofd, toch in dat land, hem en zijn zaad beloofd, slechts als vreemdeling heeft verkeerd en dat hij daar, zonder vaste woonplaats te hebben, slechts als vreemdeling in tabernakelen, in verplaatsbare tenten heeft gewoond. Maar dat raadselachtige wordt opgelost en verklaard, hierdoor, dat hieruit blijkt, dat, hoe groot de weldaad Gods ook was, in de belofte van Kanaän geschonken, Abraham nog een hooger verwachting kende en bezat, dan die van het aardsche Kanaän.
Ook in en met dat aardsche Kanaän heeft God de Heere het zaad Abrahams wel rijk gezegend en in het later gebouwde Jeruzalem was wel de stad verrezen en de plaats aangeduid, waar Jehovah wilde wonen, bij en onder Zijn volk Israël, maar dat alles was nog maar schaduw van grooter en veel heerlijker zegeningen. De geschiedenis heeft dan ook geleerd, dat ook dat Kanaän, het land der ruste niet kan zijn. En dat Jeruzalem, hoe groot en hoe fraai ook gebouwd, en hoezeer dit voor gansch Israël de stad der steden was en bleef, de stad, waar men van zong: God is in het midden van baar, zij zal niet wankelen, toch ook geen stad was met onvergankelijke fondamenten. De bouw van die stad was immers door menschenhanden geschied, en kon daarom slechts van tijdelijken aard zijn.
Abrahams geloof zag verder. Dat zag over alle zeeën en bergen heen, en was gericht op de stad, die niet het werk was van menschen, maar het bouwwerk Gods. Niet het aardsche maar het hemelsche Jeruzalem, niet het vergankelijke maar het onvergankelijke was het, waarop de aartsvaders, waarop inzonderheid Abraham, de vader aller geloovigen de oogen had gericht.
Die verwachting was een gegronde verwachting, daardoor zoo bijzonder onderscheiden van die van anderen, Aan menschen met een groote en met een grootsche verwachting heeft het nooit ontbroken. Nog is er de wereld vol van. Maar altijd is het daarbij de vraag: op welken grond rust uwe verwachting. Zoo velen ging het en gaat het nog als zoo menig teeringlijder, die nog genezing hoopt en verwacht, maar die van dag tot dag minder wordt en eindelijk sterft. Zoovelen leven in valsche gerustheid omdat ze geen eeuwige verdoemenis vreezen, anders zouden ze geen oogenblik rust meer hebben, als ze zagen, dat hun verwachting aan.zeepbellen gelijk is.
Abraham’s verwachting is gegrond op Gods belofte. De Schrift zegt: Abraham geloofde God en het is hem tot gerechtigheid gerekend. Abraham verstond de taal waarin de Heere tot hem gesproken had. Hij verstond het, wat het beteekende, toen God aan hem de belofte deed, dat in zijn zaad alle volken der aarde zouden gezegend worden. Hoe uitnemend zijn Izak ook was, maar dat kan immers onmogelijk op hem, zoo min als op eenig schepsel zien. Dat kan alleen in al de kracht van het woord vervuld worden in Hem, die reeds in het Paradijs was aangekondigd, in het beloofde zaad der vrouw, in den meerdere dan Israël, in Gods Eeniggeboren Zoon.
Dat deed Christus zelve, tijdens Zijne omwandeling op aarde van Abraham getuigen, dat hij den dag van Christus heeft begeerd te mogen zien.
Dankbaar voor elke weldaad, die Abraham van Zijn God genoot, was dit het allergrootste voor zijn eigen persoon, is de verwachting te mogen leven, van de stad, die fondamenten heeft. Dat zou voor hem de ware rust zijn, en zijn vreemdelingschap in een heerlijk burgerschap doen overgaan.
In datzelfde geloof stierf zijn kleinzoon Jakob, die het als met stervende lippen uitsprak: op Uwe zaligheid wacht ik Heere!
En omdat God onveranderlijk is, niet alleen in Zijn wezen maar ook in Zijne beloften, kon Abraham, en kan niet één oprecht geloovige beschaamd uitkomen met zijne verwachting.
Was die uitkomst afhankelijk van den mensch, och wat zag het er dan treurig uit. Dan zou ten laatste aan den besten en uitnemendsten nog alle hoop ontvallen, naardien wij tot hinken en tot zinken elk oogenblik gereed zijn. Maar nu staat God de Heere, die tot in eeuwigheid de Getrouwe en Onveranderlijke is, voor de uitkomst in. Zijn verbond zal in eeuwigheid niet wankelen. Die geloofsverwachting van Abraham en van ieder kind des Heeren, ligt vast in het Middelaarswerk van Christus.
Het geloof, dat Gods belofte omhelst, rust in God zelf, en vertrouwt Hem, die de Almachtige is, de uitkomst. Daarom ook, als God voor ons is, wie zal dan tegen ons zijn. Laat dan gebeuren wat wil, maar niets kan Gods hoog besluit ooit keeren, Zijn wil gebiedt en het wordt terstond.
Abraham verwachtte de stad, die fundamenten heeft. Deze beeldspraak kan in dit verband niets anders beteekenen dan de stad, wier oorsprong is in Gods gedachte, en die door Gods kracht in bet aanzijn wordt geroepen. De stad die in waarheid fondamenten heeft, eeuwige, onwrikbare fondamenten, en waar hij niet als vreemdeling en bijwoner zal verkeeren, maar als medeburger der heiligen en huisgenoot van God in den rijksten zin. Die verwachting was een zeer heerlijke verwachting, wat onder al de teleurstellingen, al den strijd en de beproevingen waarin Abraham heeft gedeeld, was bet hem genoeg, om met de blijde en zalige hoop der heerlijkheid Gods vervuld, als ziende den Onzienlijke, te vertrouwen op den Heere Zijnen God.
In dat geloof kon niet alleen Abraham, maar konden ook zijne groote nazaten als vreemdelingen op aarde leven. In dat zelfde geloof zeide zooveel later David de koning Israëls: Ik ben een vreemdeling op aarde.
En nog leert ieder oprecht geloovige, wat het is, niet alleen een vreemdeling op aarde te zijn, maar ook in die blijde en heerlijke verwachting van een Abraham te leven.
Eeuwen later toonde de Heere aan Johannes, Zijnen geliefden apostel, het nieuwe Jeruzalem, nederdalende van God in den hemel.
Dat is de stad waarvan Johannes schrijft: Zij had de heerlijkheid Gods, en haar licht was den allerkostelijksten steen gelijk, namelijk als den steen jaspis, blinkende gelijk kristal. Dat is de stad met twaalf poorten, elke poort uit een paarl. Dat is de stad van zuiver goud, zijnde zuiver glas gelijk. De stad, waar geen nacht meer is, waar geen inwoner meer zal zeggen ik ben ziek, want het volk dat daarin woont zal vergeving van ongerechtigheid hebben. Die verwachting, wie gevoelt het niet, gaat alle beschrijving eens menschen ver te boven. En al lezen we nu van de Patriarchen, dat zij in het geloof zijn gestorven, de beloften niet verkregen hebbende, toch getuigt de Heilige Geest dat zij dezelve van verre gezien, en geloofd, en omhelsd hebben. Ook wij wandelen door geloof en niet door aanschouwen. En zoo groot is de rijkdom der genade, reeds daarin geopenbaard, dat een Paulus door den Heiligen Geest er van getuigt: wat geen oog heeft gezien, geen oor heeft gehoord, en in geen menschenhart is opgeklommen, dat heeft God bereid dengenen die Hem liefhebben.
Grooter en heerlijker goed is dan ook door een mensch nooit te verwachten. En wat daarbij zoo groot, zoo eenig groot is: wat Abraham, en met hem al Gods kinderen van alle eeuwen verwachten is een genadige verwachting. Of we iets verwachten als loon op onzen arbeid of als vergelding voor één of andere daad door ons verricht, of dat we iets verwachten waar vooraf van vast staat, dat het louter vrije gunst en genade zal zijn, als we het te verwachten goed ontvangen, verschilt zoo veel. Volkomen daarvan bewust, dat het alles genade is, doet dat ieder die in deze geloofsverwachting mag deelen, klein zijn in eigen schatting, en ootmoedig tegenover den Heere. Wat hebben al de bijbelheiligen daar blijken en bewijzen van gegeven.
Volhardend in het geloof zijn de Patriarchen in hunne verwachting niet beschaamd. Neen, de Heere is getrouw. Aan het slot van dezen brief herinnert de apostel er aan, dat Jezus Christus gisteren en heden en in der eeuwigheid Dezelfde is. Allen die de voetstappen volgen van den Vader aller geloovigen, zullen gelijk hij, eens de rust ingaan die er overblijft voor het volk van God. Het leven van vreemdelingschap duurt slechts kort in vergelijking met de eeuwigheid.
Aan het eind daarvan gekomen, zal de stad, die fundamenten heeft, haar poorten voor Sions burgers ontsluiten. Dan is de strijd volstreden en den loop volbracht. Dan zullen de door Jezus verloste zielen, den Koning in Zijne schoonheid aanschouwen. Dat zal de vrucht zijn van hetgeen God drieëenig als Abrahams God heeft gewrocht. Naar Gods eeuwigen raad, door Zijne ondoorgrondelijke wijsheid en eeuwige liefde, en als de vrucht van des Middelaars verdienste, zullen dan Gods kinderen zien en kennen, gelijk ook zij van God gekend zijn. Hier kennen we slechts ten deele. Hier zien we slechts als door een spiegel, maar dan zullen we, gelijk Johannes schrijft, Hem zien gelijk Hij is. Met het aanschouwen van den Koning in Zijne schoonheid, zal de zaligheid der verlosten volkomen zijn.

W.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 28 november 1913

De Wekker | 4 Pagina's

De stad, die fondamenten heeft

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 28 november 1913

De Wekker | 4 Pagina's