Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De komst van Vorst Messias

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De komst van Vorst Messias

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Want een kind is ons geboren, een Zoon is ons gegeven.” Jesaja 9 : 5a.

(Kerstfeest)
De herdenking van Vorst Messias' komst is de groote en heerlijke gebeurtenis, waarin de Christelijke Kerk op aarde bij de viering van haar Kerstfeest zich in verheugt. Groote en heerlijke dingen waren het, waarvan de profeet Jesaja tot zijne tijdgenooten gewaagt: Het volk, dat in duisternis wandelt, zal een groot licht zien; het volk door den Heere gezegend zal zich verblijden, gelijk men zich verblijdt in den oogst; de staf des drijvers zal verbroken worden, gelijk ten dage der Midianieten.
En op de vraag hoe en door wien zal al dat heil worden uitgewerkt, zegt de profeet als verklarend antwoord op die vraag: want een Kind is ons geboren, een Zoon is gegeven. In echt protetischen stijl wordt het toekomende als tegenwoordig zijnde voorgesteld. Niet één geloovig Schriftuitlegger zal hier iets anders in lezen dan de aankondiging van hetgeen waarvan wij de vervulling mogen beleven, nl. de komst van Vorst Messias.
Dat is dan de vervulling der aloude heilbelofte, waar al Gods heilige profeten al de eeuwen door op hebben gewezen. Dat is de vervulling van de toezegging door Jakobs God aan Zijn Israël gedaan. Dat is het wat een Simeon met het Kindeken Jezus in de armen, Godverheerlijkend zeggen deed: Mijne oogen hebben uwe zaligheid gezien.
Dat is het wat onzen Ten Kate in zijn liederen zoo schoon zeggen doet:

Dan, Isrêl! heft gij 't hart naar boven,
En jubelt op verhoogden toon:
O Heere God, ik zal U loven,
En loven Uw gezalfden Zoon!
.....Dan zult ge U ter fonteine reppen,
Terwijl gij vroolijk jubelzingt,
En haastig uit dat water scheppen,
Dat tot in 't Eeuwig Leven springt!
Dan zult ge uw dorre ziel verfrisschen
Uit Gods verjongende adersprank,
De tranen uit de oogen wisschen,
En jubelen met vernieuwden dank.

Gij volken, looft den Heer der Heeren!
Roept meê den naam des Vaders aan!
Laat al wat adem heeft, Hem eeren,
En roemen in Zijn gloriedaân!
Gij snaren, klinkt, en ruischt, gij psalmen!
Want wond'ren teek'nen 's Heeren spoor.
Zijn heerlijkheid moet de aard doorgalmen,
En galmen al de heem'len door!
't Moet al den God der liefde aanbidden!
En Gij, o Vredekoning, kom!
En tabernakel in ons midden,
Als in Uw eigen Heiligdom!

En als niet menschen, maar Gods heilige engelen in de velden van Bethlehem jubelen, in God verblijd, dan ligt het antwoord op de vraag, waartoe dit alles, in de woorden door Jesaja, eeuwen te voren gepredikt: Een kind is ons geboren, een Zoon is ons gegeven.
Vorst Messias komt als een kind. In dat kind wordt de Zoon des menschen aanschouwd. Maar dat kind is tevens een Zoon, en die Zoon is de Gave Gods, de Eeniggeborene van den Vader, vol van genade en waarheid. „Wonderlijk” zal de naam zijn van dat kind, wonderlijk de openbaring in en door dat kind. Wonderlijk is in één woord ook het einde waartoe dat kind geboren en die Zoon gegeven is. De rolle des boeks is met Zijn naam vervuld. Dat kind is het middelpunt van geheel de wereldgeschiedenis. Op dat kind zal aller geloovigen hoop gevestigd zijn en blijven. Daarin zal zich beroemen het gansche zaad Israels.
Wat ons in het tweede hoofdstuk van het Lucasevangelie wordt vermeld, is de vervulling van de eeuwen lang te voren door Jesaja gedane voorspelling. De wijze waarop die profetie wordt vervuld, is de openbaring van Gods wondervollen raad, waar zelfs de engelen begeerig naar waren om in te zien. En toen het ook Gods heilige engelen gegeven was om in te zien in dien ondoorgrondelijken raad Gods, hebben zij in menigten van hemelsche heirlegers in de velden van Bethlehem, in het „eere zij God in de hoogste hemelen”, den lof des Drieëenigen bezongen en hebben zij in de komst van Sions Koning zich verblijd.
En als we in den geest toeven in het kleine Davidsstadje Bethlehem en we naderen in onze gedachten tot dat kindeke in de kribbe, voorgelicht door het Jicht des Geestes, in de profetie ontstoken, dan staan we daar voor eene openbaring, voor eene werkelijkheid, waarbij onwillekeurig de gedachten in ons vermenigvuldigen.
Nooit is op aarde een kind aanschouwd, aan dit kind gelijk. In dat kind aanschouwen we den eerstgeboren zoon van Maria, maar die ook is de Eeniggeboren Zoon van God. De Heere Jezus Christus, God en mensch in eenigheid Zijns persoons. De eenige Middelaar Gods en der menschen, die vrijwillig de menschelijke natuur heeft aangenomen en den broederen in alles is gelijk geworden, uitgenomen de zonde. Veertig eeuwen lang is verlangend uitgezien naar Zijne komst in het vleesch. Profeten en Koningen hebben begeerd Zijn dag te mogen aanschouwen.
Nu is Hij gekomen, de Zoon ons gegeven. Grooter en heerlijker Gave kan nooit uit den hemel op aarde afdalen. In die Gave Gods zien we de hoogste en de heerlijkste openbaring van Gods oneindige liefde.
Want zoo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij Zijnen Eeniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een iegelijk, die in Hem gelooft, niet verderve, maar het eeuwige leven hebbe. Die liefde Gods is dan ook zóó groot, dat, al spraken we engelentaal, dan we nog de waarde daarvan niet konden roemen naar eisch. In dat kindeke in de kribbe wordt aanschouwd de wellust des hemels, de Parel van onbeschrijfelijke waarde, waar niets meê is te vergelijken. Wel mocht onze onvergelijkelijke da Costa daarvan zingen:

In die nederige woning
ligt, van zichtb'ren glans ontbloot,
Gods Gezalfde, Sions Koning,
de Eéngeboorne in 's Vaders schoot!
die van ouds genaamd werd Raad,
't Woord, door Wien de wereld staat!

Laat ons blijde, maar met beven,
lof, en prijs, en hulde biên
aan dien Zoon, van God gegeven,
arm en klein, op moeders kniên!
want Zijn hand bestiert ons lot,
en Zijn Naam is Sterke God!

Toch wordt de heerlijkheid van dat kindeke en de grootheid dezer Gave Gods alleen door 't geloof gezien en verstaan.
Zonder gedaante en zonder heerlijkheid, onder de meest vernederende omstandigheden, moest naar luid der profetie Vorst Messias in de wereld zich openbaren. En de geschiedenis van Christus' geboorte wijst ons op de letterlijke vervulling van dit alles. Paulus herinnert er later de gemeente aan, als hij getuigt: Gij weet de genade van onzen Heere Jezus Christus, dat Hij om uwentwil is arm geworden, daar Hij rijk was.
Was het voor Gods oude volk Israël een blijde boodschap te hooren: „Ziet uw licht komt”, nog altijd blijft dit voor de gemeente Gods op aarde eene stof tot groote vreugde, te meer, nu dat licht in Christus reeds gekomen is. Van nature is ieder mensch enkel duisternis. En zal het licht niet enkel voor ons, maar ook in ons ontstoken worden en daardoor onze duisternis worden opgeklaard, dan moeten we deel hebben aan Hem, dat Kindeke, dat geboren, dien Zoon, die ons gegeven is. Dat is het groote werk Gods in ons, gelijk de menschwording van Christus ons wijst op het groote werk Gods vóór ons.
Dat werkt de Heilige Geest, die het verstand verlicht, den zondaar levend maakt door geloofsvereeniging met Christus. Is dit door genade u te beurt gevallen, dan kan ook van u worden gezegd: eertijds waart gij duisternis, maar nu zijt gij licht in den Heere. De prediking van het evangelie is het middel, waarvan de Heilige Geest Zich bedient om dat groote heil in den zondaar uit te werken.
Christus is het middenpunt van het evangelie, de hoofdinhoud, mogen we wel zeggen, van alles. Daarom is de Kerstprediking altijd nieuw, want zij is van goddelijken inhoud, zoowel als van goddelijken oorsprong. De belofte Gods vervuld, het heil voor zondaren geslaagd, de sluier der profetie weggenomen en het Licht van den hemel gedaald in vollen glans, in Christus, als de Zon der Gerechtigheid aanschouwd.
Dat alles en nog oneindig veel meer is de vrucht, begrepen in het woord der profetie: Een kind is ons geboren, een Zoon is ons gegeven. Dat doet de gemeente des Heeren jubelen op het Kerstfeest:

Een licht, zoo groot zoo schoon,
Gedaald van 's hemels troon,
Straalt volk bij volk in d' oogen;
Terwijl het 't blind gezicht,
Van 't Heidendom verlicht,
En Isr'el zal verhoogen.

Dat is wat anders, dan hetgeen de lieden dezer wereld zingen. Dat verheerlijkt onzen God, als we Hem dankend en biddend erkennen voor Zijne onuitsprekelijke genade. Dat is geestelijke spijs en drank voor naar heil dorstende zielen.
Daarom heeft het Kerstfeest voor allen, die voor het gezag van Gods heilig Woord zich buigen, zulk een bijzondere aantrekkelijkheid. De gelegenheid brengt het dan zoo met zich, dat we in het licht der gewijde historie de allerheerlijkste gebeurtenis van de menschwording van Gods Zoon hooren voorstellen. Ons volk verwacht dus niet anders en verlangt ook niet anders dan dat oude, maar altijd nieuwe Kerstevangelie, dat getrouwe en aller aannemingswaardige woord, dat Christus Jezus in de wereld gekomen is om de zondaren zalig te maken. Laat de Jood zich daaraan ergeren, den Griek het voor een dwaasheid achten en alle ongeloof daarmee spotten, toch zal dit alles het evangelie niet van zijn waarde berooven.
Nog jubelt de kerk des Heeren, en met haar ieder die gelooft, met den profeet uit vroeger eeuwen: Een kind is ons geboren, een Zoon is ons gegeven. Gods Israël verheugde zich in de belofte, thans mag het Sion Gods zich verblijden in de vervulling. Niet aan gevallen engelen, maar aan gevallen menschen, aan dood- en doemschuldige zondaren wordt de blijmare gepredikt, waarin een engel uit den hemel is voorgegaan: Ziet, ik verkondig u groote blijdschap, die al den volke wezen zal. Groote blijdschap, want

God heeft gedacht aan Zijn genade,
Zijn trouw aan Israël nooit gekrenkt.

In Christus is genade voor zondaren geopenbaard. Door 't geloof doet dit hier reeds de beginselen der eeuwige vreugde door Gods kinderen genieten. Door 't geloof zegt ge reeds bij Bethlehems kribbe:

O Godlijk kind! Wij zondaars staan,
En zien U met ontzetting aan,
Wij willen U als Koning eeren.
Ontvang de hulde van een kroost,
Dat, door Uw blijde komst getroost,
Niet bukken zal voor vreemde heeren.
Welzalig hij, die daartoe kracht
Van U, o Godlijk kind verwacht. 1)

W.

1) Van Alphen.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 26 december 1913

De Wekker | 4 Pagina's

De komst van Vorst Messias

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 26 december 1913

De Wekker | 4 Pagina's