Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Brieven uit het Zuiden 8. (1914)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Brieven uit het Zuiden 8. (1914)

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

VIII. (1914).
Dat prachtig mooie wêer, dat we in de eerste dagen van dezen maand hebben mogen beleven, zou haast doen vergeten, dat we nog maar in de maand Februari zijn. Het zou wel eens kunnen gebenren, dat het gaat gelijk het meermalen gegaan is, dat er een koude zeer scherpe Maart op volgt. Ook in de wêersgesteldheid blijkt, dat alles onbestendig is op deze aarde. Het eene wisselt maar zoo voortdurend het andere af. Nauwelijks was aan het oorlogvoeren in ons werelddeel een einde gekomen, of er werd al van meer dan ééne zijde, voor eene nieuwen oorlog gevreesd. Overal, door de gansche wereld kunnen we wel zeggen, waar thans geen oorlog wordt gevoerd, daar ziet men een gewapende vrede. De groote mogendheden als groote heeren voorop, en de kleinere moeten haast van zelf volgen. ‘t Is overal, al wat men hoort, nieuwe krijgstoerustingen, te water en te land. ‘t Is of het maar voortdurend een wedstrijd is onder de volken, wie toch de grootste, de sterkste, de machtigste zal zijn. ‘t Is een oordeel Gods, dat op de natiën rust. Al het kapitaal wordt door dat alles verslonden. Een ondragelijke last drukt het volk. Alle landen krijgen een schuldenlast, die niet is te overzien. Daarbij komt de geest en de macht van het socialisme, waardoor de maatschappij maar steeds als een oven al heeter en heeter wordt gestookt. De vorsten wankelen op hunne troonen. Ontevredenheid, werkstakingen, verzet tegen de bestaande macht, toeneming van misdaden en allerlei gruwelen, zijn aan de orde van den dag. We beleven ernstige. tijden. Het verlaten van God en zijn heilig Woord, draagt bittere vruchten. Velen zien nog wel, dat het verkeerd gaat, en nu verwacht de één hier en de ander dáár heil van, maar als de oorzaken niet worden weggenomen, denke men maar niet dat de gevolgen van die oorzaken zullen ophouden. Men spreekt van rechtsche en van linksche politiek, van allelei filantropische instellingen, van verbetering van het onderwijs en meer, maar zonder één zaak, die op zichzelf genomen goed is, te willen afkeuren, moeten we toch op de hoofdkwaal de aandacht gevestigd houden. AI het andere zijn meer bijkomstige dingen.
En de hoofdkwaal, die het leven van volken en natiën wegkwijnen doet is. Wat we reeds noemden: het verlaten van God. Daarbij moet dan vooral worden bedacht, dat er wel altijd vromen en goddeloozen zijn geweest, maar dit kan zoo onderscheiden zijn. We zeggen niet te veel, en de bewijzen zijn genoeg voor de hand, dat de geest van het atheïsme (Gods-miskenning) hand over hand toeneemt. Geheele steden en dorpen zijn in ons land, om van andere landen niet te spreken waar die geest bepaald de overhand heeft. Dit is iets vreeselijks. Dat wordt van jaar tot jaar erger. Dat is als een besmettelijke ziekte, die voortwoekert als de kanker. En wat zullen we antwoorden op de vraag: wat raad tegen dit alles?
Wijlen onze Christen staatsman Groen van Prinsterer, antwoordde daarop dit: Tegen de revolutie is het Evangelie het eenigst doelmatig middel. Ongelukkig is, dat zoo velen helaas met het evangelie niet te bereiken zijn. Vergeten we echter niet, dat het evangelie als het Woord Gods, op onderscheiden wijze tot de menschen gebracht kan worden. Er is meer gelegenheid, dan ons kerkgebouw en catechisatie lokaal.
We hebben het bijgewoond dat er op eene plaats meer dan driehonderd kinderen, waar onder vele uit achterbuurten, en uit gezinnen die geheel zonder godsdienst leefden de Zondagschool bezochten. Dat ging zoo maar niet van zelf. Daar werd voor gearbeid, door menschen, die zich het lot van die arme stumperts aantrokken. Door de kinderen werd onwillekeurig gearbeid op de ouders, en zoo werd menig gezin in het rechte spoor gebracht, Verspreiding van goede, degelijke tractaten is ook een nuttig werk. De eeuwigheid zal het bewijzen, hoe menige zondaar en zondares, middelijkerwijs aan een eenvoudig traktaatje, zijn eeuwige behoudenis heeft te danken.
Men moet echter al zulken arbeid niet van één mensch verwachten, of op de schouders van één persoon willen leggen. Gewone, eenvoudige menschen, vrouwen zoowel als mannen, kunnen hier uitnemende diensten bewijzen. Mits men maar een hart heeft vervuld met de liefde tot Christus. Dan kan men het verlatene en het verledene opzoeken en aantrekken.Dan verschrikt men niet en men wordt niet ontmoedigd als men zijn hoofd eens stoot, als men met harde en ruwe woorden hier of daar van de deur wordt gewezen.  Middel te mogen zijn voor ééne ziel tot behoud, zal het alles meer dan goed maken, Er zijn onder ons eenvoudig volk enkelen, die uitstekende gaven hebben tot al zulk werk. Dan gaat ge niet uit „om domineetje te spelen” maar om eene hand uit te strekken tot de ellendigen. Dan zoekt ge uw eigen eer of voordeel niet, maar de eer van Hem, die om ellendigen te verlossen, zich aan het vloekhout op Golgotha nagelen deed.
Als anderen dan in ledigheid en ijdelheid hun tijd slijten, dan zet gij den tijd uit op winst voor de ontzachelijke eeuwigheid. Er wordt gearbeid, geofferd en geijverd voor de Heidenen en dat is goed en prijzenswaardig, maar treurig is het, dat onder deze ijveraars zoo vele zijn, die blind zijn voor de ellende van zooveel kostelijke zielen in hun naaste omgeving.
Als we kinderen schier half naakt en rammelend van den honger in de achterbuurten zien rondzwerven, dan hoort men nog wel eens de opmerking: ach die stakkers! Maar denkt men dan ook aan de zielsnooden van die ongelukkigen ? Zijn zij ook niet voor de eeuwigheid geschapen ? Schreiende nood is er op o zooveel plaatsen in ons goede land waar te nemen Doch met een Kaïns gestalte vrees ik, zegt en denkt zoo menigeen: ben ik mijns broeders hoeder! De tijd om te leven, maar ook de tijd om te arbeiden is kort. En wat zal ons antwoord zijn als de Heere eens tot ons zal zeggen: Zooveel deed Ik voor U, en wat deedt gij voor Mij?
J. Wisse

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 20 februari 1914

De Wekker | 4 Pagina's

Brieven uit het Zuiden 8. (1914)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 20 februari 1914

De Wekker | 4 Pagina's