Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Donkerheid en Licht!

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Donkerheid en Licht!

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Rondom Hem zijn wolken en donkerheid; gerechtigheid en gericht zijn de vastigheid Zijns troons. „Het Licht is voor den rechtvaardigen gezaaid en vroolijkheid voor de oprechten van hart.” Psalm 97:2; 11

„Wolken en donkerheid.” Zoo teekent zich bij den ingang van het jaar 1915 bet zwerk van het groote wereldleven voor ieders oog.
De verschrikkingen van Gods majesteit dreunen over den drempel van dit nieuwe jaar en de Almachtige hult de wereld als in een donker doodskleed.
Daar is een golving van Gods toorn te beluisteren, die voortrolt met de kracht van een woedende oceaan.
Zal die ontzettende golfslag ook over ons vaderland gaan? Zal ook de bloem van Nêertands jongelingschap zich in den dood moeten storten? Zulten aan 't eind van dit jaar ook onze akkers tot woestijnen, onze huizen tot puinhoopen, onze kinderen weezen, onze moeders weduwen geworden zijn?
Lezers, wanneer wij die vragen stellen , dan beeft ons 't hart en wij durven bij den aanvang des jaars niet om ons heenzien. Of ja, wij durven het wel, n.1. wanneer wij eerst als de dichter uit den 97en psalm onbevangen naar God durven opblikken. Wolken en donkerheid mogen dan opeen gestapeld worden aan 't levenszwerk, maar licht, heerlijk, zalig, vriendelijk licht is toch 't laatste, waarin het Christenhart zich mag baden, en opblikkend tot den Heere, hoort ge dat hart, bij tijden jubileeren:

„Bij u, Heer! is de Levensbron;
Uw Licht doet klaarder dan de Zon
Ons 't heuglijk Licht aanschouwen.”

Welgelukzalig die bij den bloedrooden aanvang van dit jaar alzoo den Heere in 't aangezicht mag staren; ook diens aangezicht zal als dat van een Mozes gaan glanzen, diens tong zal als die van den dichter 's Heeren souvereiniteit aanbiddend loven. Wat een verheffend, zielvertroostend iied is het, dat ons tegenruischt uit deze gewijde bladen.
Pakkend die aanvang: „De Heere regeert; de aarde verheuge zich”, en hooger stijgt des dichters lied en ruimer wordt het voor zijn geloofshlik, als hij bij zijn goudgesnaarde harp laat hooren: ,gerechtigheid en gericht zijn de vastigheid Zijns troons”. Voor het oog des dichters zit de Heere op Zijn troon, gebouwd op de saffieren van gerechtigheid en gericht, en in Zijn hand. vindt hij de weegschaal des heelals. En wat doet de dichter nu ? Begint hij met dat Gods bestuur te ontraadselen? Wil hij indringen in de geheimen van het „hoe” en het „waarom” der dingen?
Integendeel; hij begint met te belijden, dat er dingen zijn, die wij voor God moeten laten, — dat wij toch met ons klein verstand God in zijn onnaspeurlijke Wijsheid niet kunnen volgen. De dichter wil dan ook aanvangen met uit te spreken, dat er geen Godsbestuur is of wij staren op nevelvlekken, op donkerheid, op wolken.
Gelijk er geen zee zonder golven en geen zon zonder vlekken en geen hemel zonder wolken is, zoo ook is er geen Godsbestuur zonder raadselen.
Rondom Hem zijn wolken en donkerheid.
Wellicht denkt de dichter hier aan de ure, toen de Sinaï tot troon van Gods Majesteit werd gesteld en die berg door wolken en donkerheid werd omgord.
Wanneer de Heere een Mozes op datzelfde gebergte voorbij gaat en hij, staande in de rotsspleet, den Heere hoort naderen, dan wordt een hand op zijn aangezicht gelegd en hult de Heere zich voor hem in 't donker! Wanneer de tabernakel wordt gebouwd naar het bestek, zooals dit Mozes op den berg getoond is, dan is het in bet Heilige der Heiligen, de plaats waar God gezegd wordt in 't bijzonder te wonen, donker, en beluistert oud-Israël die sprake van Hem, die in de donkerheid woont. Dat alles kan uitbeelding van dit psalmwoord zijn: „rondom Hem zijn wolken en donkerheid”.
En wanneer wij nu letten op de leidingen Gods, dan krijgt dit psalmwoord nog al breeder en aangrijpender beteekenis. Hoe menigmaal is het alsof er geen God in den hemel woont, en Hij laat maar wachten, wachten, voortsukkelen, vragen, bidden, worstelen, hopen, maar 't laatste blijft: „rondom Hem zijn wolken en donkerheid”.
Zullen wij lezen in de rol der gewijde historie?
Zal ik op Israël wijzen, 't volk Gods, verdrukt, geslagen in Egypte, Faraö zijn zweep leggend op de ruggen van Abraham's kroost. Volk van Israël, waar is God, dien Gij verwacht?
Zal ik Abraham noemen, toen hij den zoon der belofte, zijn eenige, dien hij lief bad, moest offeren op Moria's hoogte?
Zal ik u heenleiden naar 't kruis van Christus, toen een drieurige duisternis daalde, toen de discipelen waren verstrooid en zich suf peinsden over zulk een einde? Ja, toen was het ook: „rondom Hem zijn wolken en donkerheid”.
En wie heeft geen bladzijde in zijn eigen levensboek, waar hij met betraand oog deze woorden van Israëls dichter heeft geschreven. Daar ligt weer de toekomst voor ons; wij staan op den drempel van een nieuw jaar, en zij wenken al weer de dagen van moeite zwaar, de nachten doorworsteld met tranen, de angsten, de zorgen, die den boezem beklemmen. En als dan uw gansche ziel in heilige actie komt en gij een stormloop doet op God, uw God, de God van macht en liefde, die uitkomst schenkt, maar zijn hulpe blijft zoo ver, herinnert u dan 't woord van den Israëliet : „Rondom Hem zijn wolken en donkerheid!”
Wat bange ure, wanneer onze ziel wordt verbrijzeld, de schuld weegt en wij diep zielschuddend gevoelen: ik ben nog onbekeerd; — O God, bekeer me, red me, vergeef mijne euveldaan,” maar de vrede wil niet naderen tot uw poorten; en wie ook u zag buigen, 't schijnt wel, of alleen de Heere het niet zag; — voorwaar, „rondom Hem zijn wolken en donkerheid.”
En toch, hoe zwaar bestreden, hoe fel aangevallen, laat ons niet versagen, want al is het waar, dat er geen Godsbestuur is zonder donkerheid, er is ook geen donkerheid zonder licht voor ieder, die 't oog des geloofs naar boven slaat.
Let er dan op, dat dit woord niet zegt in Hem, maar rondom Hem zijn wolken en donkerheid.
Ziet, dat bemoedigt al dadelijk.
Achter die dorre vlakte van teleurstellingen, achter die wolken en donkerheid laat de Heere al aanstonds iets zien van de schemerende heuvelen der uitreddingen Godes. Immers in den Heere is enkel licht. En nu zeg ik niet, dat die enkele wetenschap reeds aanstonds troost, maar wel, dat zij de hoop in 't hart verlevendigd dat het, hoelang dan ook, daarna toch zal lichten.
Wat rondom God is, dat kan verdwijnen ; maar wat in God is, dat verdwijnt nooit,
Omdat God een licht is en gansch geen duisternis in Hem wordt gevonden, werd de donkerheid van 't kruis in een helderen dag der genade herschapen.
Omdat God een licht, neen het licht is werd 't bloed der martelaren 't zaad der kerk.
Omdat God het licht is, kunnen en zullen er voor 't geloof wel raadselen, wel wolken zijn, maar alles moet eens worden ontraadseld en onthuld.
Toen eens een zanger der oudheid daarvoor het oog ontsloten werd, opende hij zijn snarentuig en zong:

„God is mijn licht, mijn heil; wien zou ik vreezen?
Hij is de Heer, die hulp verschaft in nood.”

Maar er is nog een ster, die hier aan den bewolkten hemel des levens voor 't oog des geloofs opgaat! Wij lezen toch verder: „Gerechtigheid en gericht zijn de vastigheid Zijns troons.”
Wanneer wij eenerzijds zien dien vlottenden tijdgeest, dat rumoer der volken, dat geweld des oorlogs, die onrust, die gejaagdheid, dat waggelen en wankelen der volken, hoe rustig, hoe vast staat boven al dat vlottende de troon des Heeren. „De vastigheid Zijns troons.” Ja, daar wordt met vaste hand het roer van het wereldbestuur gehouden, daar wordt geweven elke draad van uw en mijn leven, zonder dat één draad aan die hand ontglipt. Zie, dat ware reeds veel dit te weten, maar het zegt oneindig veel meer, wanneer wij hier lezen dat dit alles naar recht en gerechtigheid geschied.
Is dit zoo, dan is niet alleen elke wolk aan den levenshemel zijn plaats en zijn afmeting gewezen, dan heelt elke donkerheid niet slechts zijn bestemden tijd, maar ook alles zijn hoog en heilig doel.
„Gerechtigheid en gericht!” Dat is de adem des Heeren, wanneer op eenmaal een zware storm op uw zoo kalme levenszee wordt geworpen!
„Gerechtigheid en gericht”, dat is de rem des Allerhoogste, wanneer gij, jongeling of jongedochter, dit jaar op 't onverwachts op 't ziek beid wordt gelegd, opdat gij zoudt hooren… „wat is u, gij hardslapende ?”
„Gerechtigheid en gericht”, dat is de compasnaald, wanneer gij in donkerheid wordt geleid; en dat ziende, zult ge bet heilig recht des Heeren billijken en in 't gericht uw ziel neerbuigen en smeeken:

„Ai, matig uw kastijden,
Sla mij met medelijden
Gelijk een vader doet.”

„Gerechtigheid en gericht”. Laat de donkerheid ons omgorden, de springvloed bruisen, de golven de matte ziel vervaren, wanneer het oog voor die twee deugden Gods wordt ontsloten, dan gaat het ons als de reiziger, die door een schier ondoordringbaren nevel een berg moet bestijgen. Als hij eenmaal op den top is gekomen, staat hij boven den nevelvloer, hoewel het beneden hem nog donker is. Zoo zal het ons gaan, wanneer wij de bergen van Gods gerechtigheid en gericht mogen bestijgen.
Wie eenmaal op den top is, die heeft 't hoogste punt bereikt; voor denzulke is het licht, omdat deze ophoudt met vragen als „waarom” en „hoelang”, maar buigt onder Gods recht en gerechtigheid.
Dat te leeren: „God is recht in al Zijn weg en werk”, te leeren in de teedere bevinding onzer ziel, dat is het hoogste, het zaligste voor een nietig Adamskind; dan houdt alle critiek op en worden wij als een andere Asaf geleid naar het binnenste van Gods heiligdom, waar de psalm geleerd wordt:

„Gij zult mij leiden door uw raad,
O God, mijn heil, mijn toeverlaat!
En mij, hiertoe door u bereid,
Opnemen in uw heerlijkheid.”

Dat is 't Licht, dat voor den Rechtvaardige is gezaaid. Heerlijk: deze psalm begint wel met te spreken van wolken en donkerheid, maar aan 't einde is het enkel licht. Profetie van Gods leiding met een zondige wereld, met een zuchtenden pelgrim, Lichtster der hoop, neen, zonne der vreugde aan 't begin van dit jaar voor allen, die het buigen voorden Heere hebben geleerd, die over de donkerheid hunner zonde hebben leeren weenen, die bij de poort van hun lijden van zielverdriet dat innig smeekend doen hooren:

„Verlaat niet, wat uw hand begon;
O, Levensbron!
Wil bijstand zenden.”

Houd moed, ook bij 't bulderen van den tijdstroom, ook bij het schuimen van de levenszce; — aan den gezichtseinder rijst het licht. En dat Licht wordt hier bij tijden genoten, als die Heere, die nog zoopas scheen een God van verre, nu weer wordt een God van nabij; als Zijn hand schraagt, als Zijne genade, die tot alles genoeg is, leert lijden, dragen, hopen! Hier wordt bet licht nog slechte gezaaid, maar straks, als de donkerheid van 't graf wenkt en het voor den goddelooze wordt een eeuwige nacht, dan zal de rechtvaardige het licht oogsten, en wij zullen wandelen in 't licht van Gods vriendelijk aangezicht. Welnu dan, godvruchte schaar! boud moed en bij den aanvang van dit jaar vergezelle ook u mijn bede:

„Zoo daal' Zijn kracht op u in zwakheid neer;
Wacht dan, ja wacht; verlaat u op den Heer.”

A. (Amsterdam) S.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 8 januari 1915

De Wekker | 4 Pagina's

Donkerheid en Licht!

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 8 januari 1915

De Wekker | 4 Pagina's