Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Bartimeus, als een ongelukkige door Jezus gered

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Bartimeus, als een ongelukkige door Jezus gered

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Markus 10:51, 52

Op weg naar Jeruzalem is Jezus met Zijne discipelen te Jericho gekomen. Uitgaande van die stad en gevolgd door een groote schare, zit daar buiten de stad aan den weg een ongelukkig mensch. De naam van dien mensch is Bartimeüs, dat letterlijk beteekend: zoon van Timeus. De man was blind, dat, op zichzelf genomen, den man al ongelukkig doet zijn. Maar die ellende wordt nog verzwaard door arm te zijn. Als men geld en goed bezit, is er altijd nog veel, wat de mensch, in zijne afhankelijkheid en velerlei behoefte, tot verkwikking kan dienen. De arme moet echter veel ontberen. Deze man zit als bedelaar aan den weg, om van voorbijgangers een aalmoes te vragen. Opmerkelijk is het, dat Markus en Lukas van slechts één, en Mattheus daarentegen van twee blinden melding maakt. Op de vraag hoe dit is op te lossen, staan verschillende opvattingen ons ter keuze. Sommige uitleggers hebben gemeend, dat éen bünde is genezen bij bet ingaan en de andere bij het uitgaan van de stad. Het kan ook zijn, zooals anderen hebben vermoed, dat Bartimeus een blinde zoon was van een blinden vader was, en dat Markus en Lucas, zonder Mattheus tegen te spreken, alleen bijzonder op dezen Bartimeus de aandacht hebben willen vestigen, omdat in elk geval zijn toestand van zeer bijzonderen aard was, en het wonder der genezing, aan hem geschied, zoozeer ieders aandacht moest trekken. Zonder over dit verschil, van één of twee blinden, ons in allerlei gissingen te verdiepen, letten we liever op de hoofdzaak, namelijk hoe hier een ongelukkige door Jezus wordt gered.
Gelukkig voor ongelukkigen, dat er een Redder is, die alle ellendigen uit hunne ellende kan verlossen. Dit zien we in den ongelukkigen Bartimeus op de meest heerlijke wijze bevestigd.
Wat de man, die van zijn gezichtsvermogen is beroofd, met zijn oogen niet kan zien, dat wordt hij door zijn gehoorvermogen gewaar; — een groote schare volks is in aantocht, en wat daarbij het allergrootste is voor Bartimeus: Jezus van Nazareth is onder die schar el Ongetwijfeld heeft de man wel van Jezus leer en wonderwerken gehoord. De kennis daarvan drong door van het ééne tot het andere einde des lands.
Bewust van zijn groote ellende en bewust ook, dat Jezus machtig was hem te redden, begint Bartimeus overluid te roepen, zeggende: „Jezus, gij Zone Davids! Ontferm u mijner.” Uit de wijze, waarop hij zijn aanspraak al roepende tot Jezus richt, blijkt wel, dat hij niet zonder kennis was van Hem, die juist als de groote Davidszoon in de profetie was beloofd. Zijn roepen om ontferming bewijst ook, dat hij van Jezus wat anders verlangde en verwachtte, dan een aalmoes.
In plaats dat nu velen uit die groote schare het verzoek van Bartimeus ondersteunen, lezen we — treurig genoeg — dat velen hem bestraften en op die wijze tot zwijgen trachtten te brengen. Ongelukkig, die het van menschen moet hebben! Ach, wat kan de ééne mensch tegenover den ander hard zijn. Wat zijn in den loop der eeuwen velen met menschen teleurgesteld en bedrogen uitgekomen. Was de Heere niet barmhartiger dan menschen, velen zouden in hun ellende, door allen vergeten, in de ellende moeten omkomen.
Gelukkig, Bartimeus laat zich niet afschrikken noch terughouden, of het die zoogenaamde deftige schriftgeleerden en farizeen hindert of niet, de arme en ongelukkige man doet wat hij kan en blijft uit al zijn macht roepen: „Gij, Zone Davids, ontferm U mijner . Wat zal er nu gebeuren? — Jezus blijft stilstaan. Alles zwijgt. Niemand durft iets te zeggen. In Jezus is de liefde Gods geopenbaard. Die liefde zoekt zichzelven niet. Die liefde in Christus verpersoonlijkt aanschouwd, heeft getuigd: „Ik ben gekomen om te zoeken en zalig te maken dat verloren was.” Hier, in dien armen bedelaar, in dien blinden man is een voorwerp, waaraan Jezus Zijne liefde kwijt kan worden. Wat gebeurd er? Jezus beveelt, dat men den blinde roepen zal. Oogenblikkelijk wordt hieraan voldaan. Niemand dacht er aan zich daar tegen te verzetten. Integendeel, nu bet zoo staat, spreken ze den blinde moed toe. „Heb goeden moed,” zeggen zij, „sta op, hij roept u.” Gelukkige Bartimeus ! menschen zouden u op zijde willen drukken en voorbijgaan, maar Jezus blijft staan, als altijd, innerlijk bewogen met het lot van ellendigen.
Zijn mantel afgeworpen hebbende en door een of ander vriendelijke hand geleid, komt Bartimeus tot Jezus. Eenig samentreffen: Bartimeus de blinde, Christus het verpersoonlijkt licht, Bartimeus zoo arm en Jezus zoo rijk.
Zoo staat dan de ongelukkige Bartimeus tegenover Jezus, wiens stem hij hooren, maar wiens persoon hij wegens zijn blindheid niet kan aanschouwen. En wie zal bet ooit naar eisch kunnen omschrijven, wat er nu in ‘t hurt van dezen man omging. Wie zal ook zeggen welke middelen de man al had beproefd om tot genezing te komen. Maar alles had teleurgesteld. Wat hij niet heeft kunnen vermoeden, de vraag wordt hem door Jezus voorgehouden: „Wat wilt gij, dat Ik u doen zal?” Op die vraag behoeft Bartimeus zich geen oogenblik te bedenken: „Rabboni !” zoo antwoordt hij, „dat ik ziende mag worden.” Zou hem die weldaad te beurt vallen, die zou van veel grooter waarde zijn, dan, gelijk hij wel gewoon was, van menschen een aalmoes te ontvangen. Dat Jezus zulks doen kan, betwijfelt de blinde geen oogenblik. Door het geloof legt hij met zijn antwoord voor Jezus geheel zijn hart open. Hoe en wat anderen hieromtrent denken, moeten zij weten, Bartimeus spreekt uit wat hij gelooft, zoowel als wat hij van den Heere Jezus verlangt. Door het geloof grijpt hij Christus aan. En aan hem wordt nu de belofte vervuld: „die tot Mij komt, zal Ik niet uitwerpen.”
Menschen zien aan wat voor oogen is, maar de Heere ziet het hart aan. Jezus kan in het hart van den ongelukkige lezen. Hij had niemand van noode, om te weten welke drijfveeren het waren, die Bartimeus tot Hem hadden doen roepen om ontferming. Alles heeft nu een zeer vlug verloop. „Ga heen” zeide Jezus tot hem, „uw geloof heeft u behouden.” En terstond vielen als schellen van zijne oogen en bij werd ziende.
Allen, die daar tegenwoordig waren, konden zich van de waarheid der zaak overtuigen, dat er een wonderteeken was geschied, — dat er een ongelukkige door Jezus was gered. Welk een verandering en welk een weldaad voor dezen Bartimeus! En wel opmerkelijk, dat de man niet aanstonds moeite deed om vrienden en bekenden in kennis te gaan stellen met hetgeen hem was te beurt gevallen, maar dat de historieschrijver zoo eenvoudig mogelijk vermeld, dat Bartimeus Jezus volgde op den weg. Wet een bewijs, dat niet slechts de weldaad, maar bovenal de Persoon, aan Wien hij de weldaad dankte, hem voor en boven alles aantrok.
„Ga heen, uw geloof heeft u behouden.” Zoo antwoordt Jezus, nadat de blinde zijn vurig verlangen had uitgesproken, om van zijne blindheid genezen te worden, ‘t Was de vraag nu niet: hoe zijt ge blind geworden? Ook niet, welke middelen, de man al beproefd had; — de vraag, die beslissen zou, was alleen: Gelooft gij, Bartimeus, dat ik dit doen kan?
Dan, de wijze waarop bij tot Jezus heeft geroepen, zijn opstaan en zijn komen tot Jezus, zijn antwoord op de vraag van Jezus. In dat alles toonde de man, dat hij geloof in en vertrouwen op dien grooten Zoon van David had.
Oprecht geloof weet bezwaren te overwinnen. Zoo ging het hem, en zoo ging het velen vóór en na hem. Hoe sterker de menschen bij hem aandrongen om te zwijgen, hoe, harder de man aan het roepen was gegaan.
Neen, de ziel, die het om Jezus is te doen, is door niets en door niemand tot zwijgen te brengen. Dan wordt alle valsche schaamte afgelegd, dan gevoelt ge u door een onzichtbare hand getrokken en geleid.
De Kananeesche vrouw ging het even zoo. En die bloedvloeiende vrouw, die tot Jezus kwam? Als ik, zoo dacht zij, slechts den zoom van Zijn kleed mag aanraken, dan zal ik genezen worden.
Het geloof is een geheimzinnige kracht. De wereld spot er mee, Naamchristenen kennen dit niet; maar ieder, die door den Geest Gods tot Jezus wordt geleid, leert dit door bevinding kennen.
Wie door de kracht en de genade des geloofs Christus aangrijpt, zal gewaar worden, welk een kracht, door middel van geloofsvereeniging, uit Christus vloeit. Dan wordt Zijn kracht in onze zwakheid volbracht, en ge stemt in met den apostel Johannes, als bij in zijne brieven de opmerking maakt, dat het geloof de wereld overwint.
Welk een eerezuil zien we in dien Bartimeus opgericht, welke de grootheid, de macht en de ondoorgrondelijke liefde van Christus predikt. Altijd was de Heere met innerlijke barmhartigheid bewogen, als men ongelukkigen tot Hem bracht. En wie in Zijn genade en ontferming mag deelen, zal ervaren, dat er voor den Heere geen ding te wonderlijk is. Wat zullen de menschen wel gedacht en gezegd hebben! Moesten ze niet allen in Hem gelooid hebben, dat Hij waarlijk de Christus, de beloofde Messias is? Kon men sterker en krachtiger bewijzen hebben voor zijn geheel eenige, voor Zijn goddelijke afkomst?
Maar, helaas. Tegenover al de teekenen en wonderen, door Jezus gedaan, waren de menschen bij oogenblikken verslagen en louter bewondering, maar in de meeste gevallen, door allerlei vooroordeelingen vervuld, eindigende dat in groote vijandschap tegen den Zone Gods.
De menschen koesterden vleeschelijke verwachting van den te komen Messias. Men ergerde zich aan Jezus Persoon, men was van Zijn nederigheid niet gediend. Een kroon van goud wees Hij af, om met een doornenkroon te gaan sterven. Men ergerde zich aan Zijne discipelen, — schier allen menschen van de meest nederige afkomst. Anderen hadden ergernis uit Zijne leer. Zij zeiden er van: „Zijne rede is hard, wie kan ze hooren?”
Men wilde wel waarheid hooren, maar, gelijk het nog velen zoo gaat, op een voorwaarde. Maar hoe dit zij, er waren overal ook oprechte zielen, die zich tot Jezus voelden aangetrokken Deze lieten zich niet afschrikken, al trachtten vijanden booze en lasterlijke geruchten te verspreiden. Denk slechts aan een Johannes, aan Petrus, aan een Maria van Bethanie en aan Maria van Magdala.
En wat er verder van Bartimeus geworden is, wordt ons niet nader gemeld. De man is Jezus gevolgd; dat is het laatste wat we van hem lezen. Jezus volgen, — dat is het beste en het heerlijkste kenmerk van genade, mits het uit een rein en zuiver beginsel voortkomt. Bartimeus heeft Jezus lief met al de liefde van zijn hart.
Hij ziet in Jezus de grootste gave Gods, die ooit aan de wereld is geschonken. En dan Jezus te zien en te kennen in het licht der profetie, dan zegt ge, gelijk een Thomas: „Mijn Heere en mijn God !”
Nog openbaart Jezus Zich aan en onder ellendigen.
En gelukkig, die zijn vertrouwen van alle schepselen aftrekt en op Hem alleen stelt.
Er is in dezen tijd, waarin we thans leven, bijzonder veel ellende.
En wie meent ge, dat u redden kan, als Jezus het niet doet?
Zijt ge uit genade Zijn eigendom geworden voor tijd en eeuwigheid, dan geen nood, wat u ook moge treffen. Hij, die het goede werk des geloofs in u heeft begonnen, zal het ook voleindigen tot op den dag van Zijn groote heirkracht.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 29 januari 1915

De Wekker | 4 Pagina's

Bartimeus, als een ongelukkige door Jezus gered

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 29 januari 1915

De Wekker | 4 Pagina's