Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Onze liturgische geschriften (LXXXI)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Onze liturgische geschriften (LXXXI)

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

De zekerheid, welke kernt in het welwezen des geloofs, glorieert in den genadenstaat van den geloovige. Het is zulk een reflectie des zielelevens, die ons den triumfeerenden juichtoon op de lippen legt: „Loof den Heere, mijne ziel, want Gij zijt verlost ; God heeft u welgedaan”.
Dit inkeeren in de diepte van eigen zieleleven, die klare bewustheid van eigen genadestaat noemt Comrie in zijn Catechismusverklaring , (Zondag 7), ter verduidelijking een verzekering des gevoels. Hij zegt: „Wij moeten altijd onderscheid maken tusschen de verzekerdheid des geloofs en de verzekerdheid des gevoels; wanneer dit niet gedaan wordt, zoo is er een horrible (vreeselijke) duisternis en verwarring in de bevatting van velen, door twee zaken, van elkander zeer onderscheiden, ondereen te vermengen.”
Deze zekerheid des gevoels schetst Comrie als volgt: „Zij bestaat in een bigde aandoening, die in 't hart oprijst, uit een overtuiging, welke de Heilige Geest in het hart werkt, dat wij alles wat beloofd is, dadelijk hebben, bezitten en genieten. Dit is de vreugd van Gods heil gewaar te worden en de Geest getuigende met onzen Geest en ons doende zien tot onze blijdschap wat ons van God geschonken is Dit is verkwikkend voor de ziel, maar wordt van alle noch ten allen tijde genoten, maar zeer dikwerf bestreden en door den satan en 't ongeloof zoo aangevallen, dat men is als dood brakende, en ondertusschen is de verzekerdheid des geloofs zonder verzekerdheid des gevoels, dikwerf zeer sterk. Deze woorden van Comrie zijn zeer leerrijk. Zij teekenen ons de blinkende hoogte, waartoe het geloof kan stijgen, maar verzwijgen ook niet de stormen, welke die hoogte kan schudden, ja scheuren, ja vergruizelen, en nochtans blijft de worteldiepte vast. Al wordt het geloof geschokt, het worde niet vernietigt; al verliest het zijn glans, daarom nog niet zijn waarde, m. a. w. al kiest „do zekerheid des gevoels” zich vleugelen daarmede snelt nog niet „de zekerheid des geloofs” heen. Denk aan David. Wij weten hoe deze man naar Gods harte bange aanvechtingen, pijnlijke bestrijdingen heeft gekend, maar hij kan bij dien twjjfelmoedigen stand zijner ziel niet leven. David is niet gelijk aan deze en gene, die troost zoekend in de spreuk „wie nóg nooit getwijfeld heeft, heeft nog nooit gelooft”, nu in die schuddende, twijfelmoedige gestalte een kenmerk van genade wil zoeken. Integendeel zulk een geestelijk leven, uit allerlei wankelende toestanden gesproten, verwerpt David; daar heeft zijn ziel een gruwel van, wijl het met alle gezond geloofsleven in strijd is, wijl het bovenal een miskenning is van Gods beloften.
Wij zien, wanneer David in angstige vreeze en diepe moedeloosheid verkeert, dat hij zijn ziel dan onder de tuchtroede legt, — dat hij worstelt om boven dien strijd uit te komen.
Calvijn sprekend over Davids bestrijdingen, zegt zeer terecht: „Wanneer hij zijn ziel verwijt haar ontroerde bewegingen, wat doet hij anders dan vergrammen op zijn eigen ongeloovigheid?” Wat buigt gij u neder, o mijn ziel, en zijt onrustig in mij, hoop op God”.
Daar beluisteren wij den zuiveren toon van het wezen, van de zekerheid des geloofs, dat zijn betrouwen stelt op den Heere en diens gewisse beloften. Stellig, niet alleen de takken, ook deze wortel van den boom des geloofs kan worden geschokt, maar zal nimmer vernietigd worden. Het geloof heeft aan 't eind van elk worstelend zielsproces zijn toevlucht, zijn sterkte, zijn zekerheid, als het weer opleeft bij en door het woord : „Wacht op den Heere en zijt sterk en Hij zal uw hart versterken; ja wacht op den Heere!”
Welnu, het is deze zekerheid des geloofs, dat stil vertrouwen op den Heere, dat amen zeggen op Gods gewisse beloften, 't welk in de derde doopvraag van 't formulier des volwassenen wordt bedoeld als daar staat: „of gij gelooft, dat Jezus Christus u tot een Zaligmaker van God geschonken is en dat Gij door dit geloof ontvangt vergeving der zonden in Zijn bloed en dat gij een lidmaat van Jezus Christus en van Zijne kerk door de kracht des Heiligen Geestes zijt geworden.”
Deze woorden zijn een weerklank uit Zondag 7 en herinneren ons weder aan de treffende eenheid tusschen belijdenis en liturgische geschriften. —
Hebben wij tot hiertoe op indirecte wijze betoogd, dat in deze 3e doopvraag alleen op 't wezen, niet op het welwezen des geloofs wordt gedoeld, nu willen wij een poging wagen, om op meer directe wijze, d. w. z. uit de woorden der derde doopvraag zelf aan te toonen, dat hier niet — om met Comrie te onderscheiden — naar de zekerheid des gevoels, maar naar de zekerheid des geloofs wordt gevraagd. Hier kan de genoemde eenheid tusschen deze derde doopvraag en Zondag 7 van den Catechismus ons te stade komen.

A. (Amsterdam) S.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 12 februari 1915

De Wekker | 4 Pagina's

Onze liturgische geschriften (LXXXI)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 12 februari 1915

De Wekker | 4 Pagina's