Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Onze liturgische geschriften (LXXXVI)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Onze liturgische geschriften (LXXXVI)

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

Wanneer iemand zich afvraagt, zou het heil in Christus geschonken wel voor mij zijn, dan ligt in den achtergrond van dat zieleleven de gedachte, dikwerf pijnlijke gedachte verscholen: ik zou mij kuunen bedriegen; want daar is toch zooveel vorm zonder waarachtige levensinhoud!
Het is dus vóor alle dingen eisch om bier schijn van zijn wél te onderscheiden, en het ontdekkend licht der waarheid te laten vallen in de verborgen schuilhoeken des harten.
Immers wij weten, dat het niet alles Israël is, dat Israël genaamd wordt. Wij kunnen zulk een sierlijke plaats innemen — was Saul ook niet onder de profeten P was Judas niet éen van de twaalven P en dat toch het centrum, de binnenzijde van ons zielsbestaan niet recht is voor God. Wij menschen snoeien aan den boom van ons leven en snijden er de wilde takken af, maar God raakt den wortel, Hij zegt: „scheurt uw hart en niet uwe kleeren”. Dat er dus behoefte is aan ernstig zelfonderzoek of wij zijn wat wij zeggen te belijden, is goed, is betamend, Menschen, die het altijd zoo druk hebben over anderen en dadelijk gereed zijn passer en liniaal aan te leggen, deden beter het dieplood eens in eigen hart te laten zinken. Laten wij toch nimmer vergeten, dat niet in onze, maar in Christus hand de wan berust, waarmede de dorschvloer zal doorzuiverd worden. Wanneer het anderen betreft, dan hebben wij dus geen beslissend oordeel uit te spreken. Wij mogen een oordeel der liefde vellen over onze naasten, maar daarbij nooit uit 't oog verliezen dat zulk een oordeel gebaseerd is op uitwendige verschijnselen, niet op de innerlijke gesteldheid des harten, Calvijn zegt daarvan in zijn institutie: „God kent alleen de zijnen, maar Hij heeft nog gegeven een oordeel der liefde, door 't welk wij voor lidmaten van zijn kerk zouden houden, degenen, die door belijdenis des geloofs en door oprechtheid des levens en door mededeelachtigheid der sacramenten God en Christus met ons belijden.”
Maar wijl dit oordeel der liefde, waarvan Calvijn en ook onze belijdenis spreekt, altijd slechts de uitwendige gedaante van den geloovige tot basis heeft, verklaart het zich, dat zulk oordeel immer feilbaar blijft.
Wanneer wij dus de belijdende leden van Christus kerk „geloovigen” heeten, wanneer boven ons doopsformulier staat „om den Heiligen doop te bedienen aan de kinderen der geloovigen”, dan dragen zij dien naam niet op grond van hun staat, maar op grond van hun belijdenis, die zij hebben afgelegd. Dan zijn hier onze vaderen niet opgetreden als keurmeesters, maar hen slechts gemeten naar hun uitwendige gedaante.
Wanneer wij de kerk ook van hare zichtbare zijde een vergadering van geloovigen heeten, dan doen wij dit niet, omdat wij op Neo -Gereformeerde wijze veronderstellen, dat het nu ook alle ware geloovigen zijn, want wij hebben hier te doen met het zichtbare en dus met uitwendige verschijnselen, n.l. belijdenis en wandel, welke ook bij onwedergeborenen worden aangetroffen.
Vandaar dat ia de zichtbare, d. i. in de uitwendige openbaring van Christus kerk altijd kaf onder 't koren is, hyprocrieten onder de goeden vermengd, waardoor schijn geloovigen nooit van elkander met beslissende zekerheid te scheiden zijn. De kerk blijft dus, hoe men die zich ook denkt, een vergadering van geloovigen, maar met dit onderscheid, naar haar zichtbare zijde is zij de vergadering van hen, die de uitwendige gedaante van geloovigen vertoonen, naar haar ideëele of onzichtbare zijde van hen, die tegelijk ook de innerlijke gesteldheid des harten deelachtig zijn. De fout der Neo-Gereformeerde beschouwing is niet deze, dat zij de belijdende gemeente voor een geloovige gemeente houdt, maar dat zij aanstonds zich het ideëele karakter, de onzichtbare zijde, het levendlidmaatschap voorstelt en te veel verwaarloost, dat wij bij de belijdende gemeente slechts met uitwendige verschijnselen van geloof en bekeering te doen hebben. Wanneer wij ons op Neo-Gereformeerd standpunt plaatsen, dan heeft de prediking des Evangelies alleen ten doel om de geloovigen op te bouwen in 't geloof en hen verder te brengen op den weg des levens. Dan is er voor een zielontdekkende prediking, voor de eisch eener waarachtige bekeering, voor de noodzakelijkheid eener hartveranderende genade geen plaats. Dan heeft 't ideëele karakter der gemeente van Christus de oogen verblind en heeft men vergeten, dat de werkelijkheid niet altijd aan de idee beantwoord.
Wij moeten dus bij onze naaste tevreden zijn met een oordeel der liefde, dat de buitenzijde raakt, maar wanneer het ons zelf betreft, wanneer wij over ons zelf een oordeel hebben te rellen, dan mogen wij niet bij de buitenzijde blijven staan, maar de binnenzijde toetsen.

A. (Amsterdam) S.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 26 maart 1915

De Wekker | 4 Pagina's

Onze liturgische geschriften (LXXXVI)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 26 maart 1915

De Wekker | 4 Pagina's