Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Tegen hoop op hoop

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Tegen hoop op hoop

10 minuten leestijd

„Welke tegen hoop op hoop geloofd heeft.” Rom. 4:18a.

„En Abraham geloofde God, en het is hem gerekend tot rechtvaardigheid.”
Paulus bewijst, mede uit het voorbeeld van Abraham, dat een zondaar niet voor God gerechtvaardigd wordt uit de werken, maar uit het geloof.
Uit het voorbeeld van Abraham wijst de apostel nader aan, van hoedanigen aard het geloof van hem is geweest, die in de H. S. de eeretitel draagt, van den vader aller geloovigen te zijn. Abraham, wiens huwelijk met Sara kinderloos scheen te zullen blijden, ontving de belofte Gods, dat hij een zaad zou hebben. Naar buiten geleid, moest Abraham de sterren aan den hemel tellen, doch deze waren zoo vele, dat de man ze onmogelijk tellen kon, en naar die sterren heenwijzend, zeide de Heere, dat alzoo Abrahams zaad zou zijn, dat vanwege de groote menigte niet geteld kan worden. Daarbij kwam het voor Abraham op geloof aan, want naar den gewonen loop der natuur was dit niet mogelijk, aangezien Abraham en zijne huisvrouw Sara, beiden ver op hunne dagen waren gekomen.
Maar Abraham geloofde God. Hij heeft zegt de apostel, aan de beloftenissen Gods niet getwijfeld door ongeloof, maar hij is gesterkt geweest in het geloof, gevende God de eer. Om dit te kunnen doen, was noodig, dat Abraham van alle tweede oorzaken afzag, alle redeneeringen en bedenkingen, die bij hem voor den geest mochten komen, weerstond, en alleen zich vasthield aan den belovenden God. Alleen daardoor is het mogelijk om standvastig te zijn in het geloof, wetende, dat er voor den Heere geen ding te wonderlijk is.
Op de vraag hoe dit is, lezen we in bovenstaande woorden, het antwoord, als Paulus van Abraham getuigt, dat hij tegen hoop op hoop heeft geloofd.
Geloof en hoop zijn nauw aan elkander verwant. In den goeden zin van het woord, nooit van elkander te scheiden. Een godzalig schrijver merkt daarbij niet onaardig op, als het geloof als moeder op het punt schijnt te staan van te bezwijken, dan komt de hoop, als de dochter, de moeder weer oprichten en vertroosten. Wat de Heere aan Abraham beloofde was wat groots. En als u wat groots beloofd wordt, zoudt ge dan niet met blijde hoop en verwachting uitzien naar hetgeen beloofd is?
Maar nu is de mensch een redelijk schepsel, met verstand en rede begaafd. Deze zijn maar zoo niet weg te redeneeren. Maar wat het geloof doet, het brengt dat alles, en nog veel meer, tot zwijgen. Niet op een wijze, gelijk sommigen doen, die alles verwachten van een onmiddellijke werking Gods. Dat is eenvoudig God verzoeken. Zoo zijn er menschen, die er in plaats van een heilige roeping veeleer zonde in zien, als men hen opwekt en vermaant tot een getrouw gebruik maken voor zich en voor kinderen van de genademiddelen.
Neen zoo dacht en zoo deed, en zoo geloofde Abraham niet. Maar als het Gode behaagt wonderen te doen en in te grijpen in wat men natuurwetten noemt, dan staat op Jozua’s gebed de Zon stil te Gibea en de Maan in het dal van Ajalon. Zeg dan maar duizendmaal, dat kan niet, maar toch gebeurt het. Als de profeet Eliza een stuk ijzer op het water laat drijven, zeg dan: dat kan niet, maar het geschiedt, door de kracht van Hem, die maar spreekt en het is er. Zijn wil gebiedt, en het wordt terstond. Abraham heeft geen oogenblik getwijfeld, aan Gods belofte. Tegen hoop op hoop heeft hij gelooft. Gods belofte was hem eene stof tot groote blijdschap, en ofschoon alles tegen hem scheen te zijn, om die belofte vervuld te zien, bij kan toch tot zijn eigen ziel zeggen: o mijn ziel, wat buigt ge u neder, waartoe zijt g’ in mij ontrust? Voed het oud vertrouwen weder, zoek in ’s Hoogsten lof uw lust. Groot was het, dat hij tot een vader van vele volken zou gesteld worden, maar groot bovenal, dat in zijn zaad alle volken der aarde zouden gezegend worden. Daardoor heeft het geloof van Abraham geblikt in die verre toekomst, gelijk we ergens van hem lezen, dat hij verlangd heeft den dag van Christus te mogen zien, en hij heeft hem gezien, namelijk in het geloof. En als diezelfde Abraham met den zoon der belofte den berg op moet, om zijn hak Gode te offeren, dan nog bezwijkt het geloof van Abraham niet, want hij geloofde in God, die de dooden levend maakt, en roept de dingen, die niet zijn alsof ze waren. Zie, dat is het geloof, waar we van lezen, dat de Heilige Geest, door den mond van Paulus van getuigt, dat het hem tot rechtvaardigheid gerekend is. Niet alsof er in het geloof iets verdienstelijk is voor God. Het geloof is slechts het middel, gelijk de ouden hebben gezegd, de hand, waarmede de weldaad Gods wordt aangenomen.
Trouwens het geloof is nooit vrucht van eigen akker. Het is de gave en de genade welke God door Zijn Geest en Woord werkt in de harten Zijner uitverkorenen, Met het voorbeeld van Abraham bewijst Paulus alzoo voor de Romeinen, wat de aard en de vrucht des geloofs is, en teekent dan daarbij aan, dat dit niet alleen om Abraham is, dat er geschreven staat, dat zijn geloof tot rechtvaardigheid is gerekend, maar ook om onzentwil, welken het zal toegerekend worden, namelijk degenen, die gelooven in Hem, die Jezus onzen Heere uit de dooden heeft opgewekt.
Niet alle geloovigen bebben een geschiedenis als Abraham, maar waarin deze dan ook onderscheiden is, dit hebben alle geloovigen met elkander gemeen, dat aller geloof wordt beproefd. Die beproeving is van het leven der kinderen Gods niet af te denken. Hoe hoog die beproeving kan uitgaan leert ons de gewijde geschiedenis. Men leze slechts Hebreen elf, om iets uit het vele te noemen. En dit niet alleen, maar dit wordt nog steeds bevestigd in allen, die hun aangezicht naar het hemelsche Jeruzalem hebben gewend. Tegen hoop op hoop, wat is het duizende malen een Paulus nagezegd.
En Gode alleen is het bekend, hoe velen nog gedurig in een toestand verkeeren waar dit het meest korte en juiste antwoord zou zijn, als men voor de vraag zich geplaatst zag: wat denkt ge van u zelven? Genade ontkennen, waar een beginsel der genade is, men weet het, dat is een snoode ondankbaarheid. Maar van die genade te getuigen en van die genade te roemen in uw God is zulk een groote zaak.
Daar kan zoo ontzaggelijk veel tegen in verzet komen. Dat zou zoo geheel anders zijn, als ge tot een volmaakte gehoorzaamheid en heiligheid in dit leven het zoudt kunnen brengen. Dit is echter zoo niet. Integendeel. Onze belijdenis zegt zoo terecht, dat de allerheiligste in dit leven nog maar een klein beginsel van dit alles heeft. Bijgevolg ge moet als een zondaar worden gezaligd en ten einde toe blijven belijden, dat het alleen door genade is, dat ge zijt wat ge zijt. En nu zal Sion wel door recht worden verlost, maar dat recht grondt zich niet in iets dat in u is, maar in hetgeen buiten u is. Het grondt zich in Gods welbehagen, uitgewerkt in Hem, die de Borg des verbonds is.
at deed Jeremia reeds van den Messias getuigen, dat Hij is de Heere onze Gerechtigheid. Ook verklaart dit hoe groot de gave Gods is in Christus geschonken als deze zelfde apostel elders van Hem getuigt, dat Christus gegeven is tot wijsheid, rechtvaardigmaking, heiligmaking en verlossing.
Tegen hoop op hoop gelooven, onderstelt strijd en beproeving, maar wijst tegelijkertijd op de kracht en de genade des geloofs. Niemand wordt gekroond zoo hij niet wettig beeft gestreden.
Alleen den getrouwen tot den dood is de kroon des levens beloofd, en wie volharden zal tot het einde, die zal zalig worden.
Gelukkig intusschen dat de Heere de zwakheid en de behoeften zijner kinderen kent. Met nadruk zegt de Schrift dan ook dat Abraham is gesterkt geweest in het geloof. God de Heere werkt niet alleen, maar Hij sterkt ook het geloof. Het geloof is in dit opzicht gelijk aan eene lamp, die telkens moet worden aangevuld. Al gaat het dan tegen hoop op hoop, evenals een schip, dat bij oogenblikken met golven overdekt wordt, maar toch telkens weer van onder die golven te voorschijn komt, en eindelijk met zijn vracht of lading behouden de verlangde haven binnenloopt.
Onzerzijds staat het er wel eens niet breed voor, als we wat aan God moeten afstaan, dat we nog zoo gaarne onder ons bereik en in ons bezit hielden.
Of als we, hoe dan ook, een weg in moeten geheel tegen vleesch en bloed in. Ja het kan zoo wondervol alles saamloopen, dat ge haast met een Jakob de aartsvader zeggen zoudt: alle deze dingen zijn tegen mij.
Vraagt ge, hoe het dan nog mogelijk blijft, zij het dan ook tegen hoop op hoop te gelooven, dan antwoorden we, omdat de Heere Zijne kracht in zwakheid volbrengt. Ween en worstel dan onder angst en vreeze, en wees bekommerd vanwege uwe zonden, maar de Heere zoo getrouw als sterk, die zal Zijn werk in u begonnen, ook voleinden.
Als dan duizend zorgen, duizend dooden uw angstvallig hart kwellen, dan zal uw zielenood u uitdrijven tot den troost der genade.
En op uw arm smeekgebed: „Zie op mij in gunst van boven, wees mij toch genadig Heere, eenzaam ben ik en verschoven, ja d’ ellende drukt mij neer”, wordt het als met engelenstemmen u toegeroepen: „Vreest niet zegt de Heere, want uw Maker is uw Man, Heere der Heirscharen is Zijnen Naem. Gesterkt met kracht, die van boven is, kunt ge als God het van u vraagt uw Izak offeren, ja dan kunt ge gelijk een David zeggen: Met mijn God loop ik door eene bende, met Hem spring ik over eenen muur.
Tegen hoop op hoop te gelooven, is alleen dan mogelijk, als ons geloof maar niet een historisch geloof of een tijdgeloof is.
Zulk geloof kan de toets niet doorstaan. Het oprecht geloof daarentegen kan, wat trap en mate betreft, wel grootelijks onderscheiden zijn, maar ook het kleinste en het zwakste heeft dit met het meer sterke geloof gemeen, dat het waar, dat het oprecht is. En omdat dit altijd van Goddelijken oorsprong is, staat de Heere voor de uitkomst in. Als Petrus bij het wandelen op de zee gaat zinken, roept en bidt hij: Heere behoudt mij I waarop Jezus hem bij de hand grijpt.
W誠zinken kunt ge dan, maar niet verdrinken. W誠onder hevige aanvechting van den Satan bij oogenblikken nog bevreesd zijn voor zelfbedrog, maar de kracht der levende hoop zal u ook dan weer oprichten, om, afziende van u zelven, en van al wat schepsel is, alleen te zien op Hem, die voor al de Zijnen aan het kruis heeft uitgeroepen; „Het is volbracht!” Al onze gerechtigheid is in Hem. Alleen door die toegerekende gerechtigheid van Christus, kan Gods kind door ’t geloof getuigen en belijden, in Hem rechtvaardig te zijn voor God en een erfgenaam van het eeuwige leven. Laat Satan dit dan betwisten, laat ongeloof u trachten aan ’t wankelen te brengen, laat de bewustheid van uw zonde en geestelijke onmacht u nog gedurig doen vreezen, maar geen nood, den oprechte gaat het licht op in de duisternis.
Behaagt het Gode Zijn heerlijk licht over u te doen opgaan, dan zult ge in Gods licht het licht aanschouwen, om Gode verheerlijkend te erkennen, dat vleesch en bloed u dat niet beeft geopenbaard, maar dat Gods Geest, ook in u heeft gewerkt, het willen en het werken naar Zijn welbehagen. Tegen hoop op hoop, door de woestijn, maar door de woestijn naar het vaderland der ruste.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 19 november 1915

De Wekker | 6 Pagina's

Tegen hoop op hoop

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 19 november 1915

De Wekker | 6 Pagina's