Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Een Geloofsstuk contra een Meestersstuk (XX)

Bekijk het origineel

Een Geloofsstuk contra een Meestersstuk (XX)

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

En al wat uit het geloof niet is, dat is zonde. Rom. 14:23b.

Wanneer wij § 3 van het tractaat der reformatie lazen, dan bespreekt Dr. Kuyper daar de vraag „op wat vierderlei wijze de Kerke Christi te verstaan zij.” Hij zegt: „men kan bedoelen òf de kerk gelijk die in Godes raad besloten ligt, òf de Kerk, gelijk haar leven verborgen is in Christus òf de Kerk gelijk ze onder menschen op aarde verwerkelijkt wordt; òf de kerk, gelijk zij eens in heerlijkheid jubelen zal voor den troon.
Deze onderscheiding treft ons bezwaar niet. Zij kan de taal van ’s Heeren Woord doorstaan, maar wij hebben wel grootelijks bezwaar, wanneer het geldt de uitwerking dezer onderscheiding. Immers zoodra Kuyper beschrijft de Kerk gelijk ze op aarde onder de menschen verwerkelijkt wordt, d. i. de zichtbare zijde der Kerk, dan kunnen wij hem in zijn beschouwing niet volgen; dan komt het derhalve uit, dat om praktische redenen het kerkbegrip verhalend worde. ’t Is waar in § 3 treedt dit niet zoo duidelijk aan het licht. Dan zegt Kuyper van de kerk op aarde slechts dit: „dan doorloopt da Kerk al die verschillende toestanden en heeft ze zich te bewegen in al die onderscheidene betrekkingen, die voortvloeien uit haar aanraking met de wereld, uit haar bezoedeling door de zonde, als ook met die overgangen en ontwikkelingen, die van elk leven in den tijd nu eenmaal onafscheidelijk zijn.”
Dit is al zeer vaag uitgedrukt en draagt zulk een elasticiteit in zich, dat er feitelijk niets mede gezegd is. Geen wonder. Juist wanneer Kuyper in ’t tractaat kwam bij de zichtbare Kerk, geraakte hij in ’t gedrang en het is alleen de vlugheid van zijn genialen geest, waardoor hij zich over alles en door alles weet heen te worstelen. Naar Gods Woord en onze Gereformeerde belijdenis moet de Kerk zijn een eenheid van geloovigen en dat naar beide, — naar zichtbare en onzichtbare zijde heen. Dan eerst, zoo vonden wij in ons voorgaande stuk, hebben wij da kardinale beteekenis van den Pinksterdag des Nieuwen Verbonds en de waarde van de uitstorting des Heiligen Geestes verstaan. Dan eerst toonen wij begrepen te hebben het onderscheid tusschen de Kerk onder Israel en de Kerk des Nieuwen Testaments.
Nu vonden wij niet in § 3, maar wanneer wij de doorloopende beschouwing der kerk, in ’t Tractaat ontwikkeld, nagaan, dat Kuyper het geestelijk karakter der zichtbare kerk verkracht, wijl hij zich niet onvoorwaardelijk door Schrift en belijdenis laat voorlichten, maar zichzelf een Gereformeerde denkwereld schept, die bij aan Schrift en belijdenis opdringt. Dit toch blijkt zonneklaar uit hetgeen wij lezen bladzijde 31, als daar geleerd wordt, dat elke kerk nog altoos het wezen eener kerk behoudt, zoolang ze een kring van levende lidmaten Christi in haar schoot draagt, ook al waren al haar instellingen verdorven.
Dit filosophisch theologisch kerkbegrip wordt nu op genoemde bladzijde zoover uitgerekt, dat het een gewoon gereformeerd mensch begint te duizelen, als wij daar lezen: „het wezen der kerk is nog geenszins te loor gegaan, ook al waren de laatste uitverkorenen onder de volwassenen uitgestorven en nog geen der uitverkorenen onder de jongeren tot bekeering gekomen.” En dan moet weder een beroep op de O. T. theocratie dienst doen, om zulk een geforceerd kerkbegrip te vergoelijken en merkt Kuyper zeer handig op: „Davids huis blijft het huis van den Messias ook al woedt een Cichag en Manasse en Amon in gruwelijken afgodendienst, omdat uit Achaz weer een Hiskia en uit Amon weer een Josia staat geboren te worden.”
Wie voelt hier de fijne degenstoot niet, waarmede deze meester de Kerk der Scheiding toucheert.
De scheiding hield hoog, dat de zichtbare kerk was een eenheid van geloovigen, niet dus dat er in de kerk waren enkele individuen, die geloovigen waren. Een paar ware bidders en een stuk of wat Gereformeerde predikers waren de reddingsplank, waaraan Kuyper zich vastgreep om het Herv. genootschap voor wegzinken te behoeden. Al werden de Sacramenten ontheiligd, al werden ongeloovigen tot de nachtmaalstafels toegelaten, al werd Gods Woord verkracht en de Christus verloochend, toch durft Kuyper zulk een vergadering nog een ware kerk noemen om de enkele geloovigen, die daarin werden gevonden. Bij zulk een kerk begrip kon slechts doleantie, de vijandin der scheiding, volgen.

A. (Amsterdam) S.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 10 december 1915

De Wekker | 6 Pagina's

Een Geloofsstuk contra een Meestersstuk (XX)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 10 december 1915

De Wekker | 6 Pagina's