Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Een voortreffelijk boekje

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Een voortreffelijk boekje

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Van Ds. J. van der Werp, vroeger predikant in de Christ. Geref. Kerk in Amerika, thans in de Gereformeerde Kerk aldaar, ontvingen wij een voortreffelijk boekje, gericht tegen de Neo-Gereformeerde doopsleer, welke helaas in de Christelijke Gereformeerde Kerk van Amerika door velen geleerd wordt. Het boekje draagt den titel: „Wordt de onderstelde wedergeboorte geleerd in de Heilige Schrift?” en is uitgegeven door de Holland printing Co, te Holland, Michigan, in Amerika.
Na een inleidend woord over de beteekenis der onderstelde wedergeboorte, zooals die in de Utrechtsche conclusies in 1905 in „de Gereformeerde Kerken in Nederland” en in de Synode der Christ Geref. Kerk in Amerika in 1908 is aangenomen en door Dr. B. Wielenga in zijn boek over ons Doopsformulier pag. 350, 351 is uiteengezet, weerlegt Ds. v. d. W. in Hoofdstuk 1 en 2 van zijn boekje de verschillende Schriftuur-plaatsen, die voor de onderstelde wedergeboorte worden aangevoerd. In Hoofdstuk 3 wordt overwogen of de onderstelde wedergeboorte, ook blijkt uit de natuur of de beloften van het genadeverbond. Wij kunnen niet nalaten hieruit iets over te nemen, daar de echt-Bijbelsche Verbondsleer hier zoo helder wordt uiteengezet. Ds. v. d. W. zegt daar: „Wij weten wel, dat er zijn, die beweren, dat het verbond der genade Tan eeuwigheid is. En wij gelooven ook vel, dat er van eeuwigheid een verbond was tusschen den Vader en den Zoon, aangaande de verlossing der uitverkorenen. En dit kannen wij ook wel een verbond der genade noemen, omdat naar dit verbond de uitverkorenen de gansche zaligheid .uit genade zouden ontvangen.”
„Maar er heerschen onder de Godgeleerden vooral twee gedachten aangaande de vraag, wie men moet beschouwen als de verbond-makende partijen in het genade verbond. Sommigen beweren, dat de Vader en Christus de verbondmakende partijen zijn, en dat het genadeverbond van eeuwigheid is opgericht door den Vader met Christus als het Hoofd der uitverkorenen. Anderen, meenen echter, dat het nauwkeuriger en ook meer Bijbelsch is om hier te denken aan twee verbonden. Het eerste is dan eene eeuwige onderhandeling tusschen den Vader en Christus aangaande de verlossing der uitverkorenen. De elementen van zulk een verbond der verlossing tusschen den Vader en Christus meent men duidelijk te vinden in Ps. 2:6—8, ps. 40:7, 8, Jes. 49:6, 53:10—12, Zach. 6:12, 13, Joh. 4:34, Joh. 6:39; 17:4, 5, 12, 24 enz.”
„En in verband met en als een vrucht van dit verbond der verlossing meenen deze godgeleerden, dat God in den tijd een verbond opgericht heeft met menschen. En hiervoor meenen zij overvloedig bewijs te vinden in Gen. 17:1—17, 19, 21. Exod. 34:27, Deut. 4:23; 7:9—12, 9:9—15; Jes. 55:3, Ezech. 16:8; Hand. 3:25; 7:8, Rem. 4:11 enz. En in onderscheiding van het verbond der verlossing of den raad des vredes noemt men dit dan „het verbond der genade.”
„En het is ook zeer duidelijk, dat God dit verbond met menschen gemaakt heeft, als we in Gen. 17 lezen, dat God tot Abraham zeide: „Ik zal mijn verbond stellen tusschen Mij en u. Zie mijn verbond is met u, En ik zal mijn verbond oprichten tusschen Mij en tusschen u en tusschen uw zaad na u in hunne geslachten,” enz. En het blijkt ook uit Hand. 3 : 25 als Petrus tot de Joden van zijn tijd zegt: „Gijlieden zijt kinderen der profeten en des verbonds, hetwelk God met onze vaders opgericht heeft.”
„Daarom lezen wij dan ook in onze Dordtsche leerregels.... dat God de Vader het nieuwe verbond der genade door tusschenkomst van den dood van Christus met de menschen gemaakt heeft. Hoofdst. 2 art. 4 van de verwerping der dwalingen. Daar wordt wel gezegd, dat God de Vader dat gedaan heeft door tusschenkomst van den dood van Christus. En wegens zijne heiligheid en rechtvaardigheid kon dat ook niet anders, omdat de mensch een schuldig en bedorven zondaar is. Daarom wordt Jezus ook de Borg en Middelaar des verbonds genoemd...:. Maar daar wordt dan toch gezegd, dat God de Vader, het verbond der genade met de menschen gemaakt heeft. Wij zouden dus beide onbijbelsch en ongereformeerd zijn, indien we niet geloofden, dat God in verband met en als vrucht van het eeuwige verbond der verlossing tusschen den Vader en den Zoon. ook met de menschen een verbond der genade opgericht had.”
En vervolgens zegt Ds. v. d. Werp:
„Waar God dit verbond der genade door tusschenkomst van den dood van Christus, met de menschen gemaakt heeft, kan het niet van eeuwigheid zijn, omdat de menschen niet van eeuwigheid zijn. En bij dit verbond maken met de menschen of met Abraham en zijn. zaad, spreekt God dan ook gedurig in den tegenwoordigen of den toekomenden tijd, als Hij zegt: „Ik zal mijn verbond stellen tusschen Mij en tusschen u.” Gen. 17.... Ook uit ons Doopsformulier blijkt het, dat dit, verbond niet eeuwig genoemd wordt, omdat het van eeuwigheid is opgericht, maar omdat het eeuwig blijvend is. „Want als wij gedoopt worden, enz. zoo betuigt en verzegelt ons God de Vader, dat Hij met ons een eeuwig verbond der genade opricht.” Daar wordt niet gezegd: opgericht van eeuwigheid met Christus als het Hoofd der uitverkorenen, maar dat Hij het met ons opricht. En in dat verbond der genade zijn twee deelen, — God komt met beloften en eischen. En het verband tusschen den eisch en de belofte des verbonds is conditioneel, in den zin, dat de mensch aan den eisch des verbonds moet beantwoorden, om met recht op den zegen des verbonds te kunnen hopen.”
Daarom zeggen onze vaders in de voorrede van het Nieuwe Testament, dat Hij het eeuwige leven belooft onder voorwaarde, dat we in Hem gelooven. Zij bedoelen daar natuurlijk geen voorwaarde, die we in eigen kracht moeten en kunnen vervullen. Zij weten zeer goed, dat we daartoe de genade des H. Geestes noodig hebben. Maar zij leeren hier dan toch, dat we, al mag het dan zijn door de genade des H. Geestes, aan den eisch des verbonds moeten beantwoorden om op de vervulling des verbonds te kunnen hopen. En in dien zin leeren ze, dat de belofte des verbonds voorwaardelijk is. En is de belofte des verbonds in dien zin voorwaardelijk, dan is het volstrekt onlogisch om uit zulk eene voorwaardelijke belofte onvoorwaardelijk af te leiden, dat de kinderen der gemeente in 't algemeen wedergeboren en gerechtvaardigd zijn.”
Ds. v. d. W. laat hier helder uitkomen hoe nauw de leer van een eeuwig genadeverbond tusschen den Vader en den Zoon in verband staat met die der onderstelde wedergeboorte. De doop der kinderen rust op het genadeverbond en is dit van eeuwigheid opgericht met Christus en in Hem met de uitverkorenen, dan mag alleen aan de laatsten de doop bediend en moet men heel het zaad der kerk onderstellen wedergeboren te zijn, om grond voor hun doop te hebben.
Over het vervolg van dit voortreffelijk boekje een volgende maal.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 28 januari 1916

De Wekker | 4 Pagina's

Een voortreffelijk boekje

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 28 januari 1916

De Wekker | 4 Pagina's