Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Uitkomsten tegen den dood

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Uitkomsten tegen den dood

10 minuten leestijd

….„en bij den Heere, den Heere, zijn uitkomsten tegen den dood.” Psalm 68 : 21b.

Wat bange tijden worden thans op aarde door velen doorleefd in die geweldige worsteling der volken, nu zulk een bloedige en vreeselijke oorlog in ons werelddeel wordt gevoerd. Op slechts enkele uitzonderingen na is een geheel werelddeel daarin betrokken.
En die weinige neutrale landen, die tot nog toe dan nog buiten den oorlog staan, deelen desniettemin in de gevolgen van dezen strijd.
Bij het verlies van zoo ontzachelijk veel menschenlevens komt ook het verlies van have en goed. Kostelijke en vruchtbare landerijen zijn vernield, schatten van allerlei aard zijn verloren gegaan. De bodem der zee is bedekt met lijken en met kostbaar graan uit schepen die in den grond zijn geboord. Gebrek aan levensmiddelen zal hoe langs hoe meer zich laten gevoelen, Het getal van weduwen en weezen en vreeselijk verminkte schepselen is niet te overzien. Wat men bij oogenblikken van oor- en ooggetuigen verneemt is met één woord allervreeselijkst.
Weldra zal het twee jaren zijn dat de oorlog heeft geduurd, en nog is er geen einde aan te zien. Velen verlangen naar vrede, maar daar komt geen vrede. Men ziet uit naar het Oosten en naar het Westen, naar het Zuiden en naar het Noorden, maar helaas, telkens neemt de strijd weer toe met nieuw geweld, terwijl ieder op zijne beurt maar roepen blijft: ik moet het winnen. Als leeuwen en tijgers vallen de menschen met ontzachelijke legers op elkander aan, met doodbrakende vuurmonden en allerlei oorlogstuig, het eene al vreeselijker dan het andere. Men is blind en doof voor bet gekerm en gejammer dier ongelukkigen die daar dag op dag worden neergeveld. Wat men in lazaretten, barakken en hospitalen te zien krijgt overtreft de meest stoute voorstelling.
Als het zomer is gaat men al aan het overleggen hoe men bet in de wintermaanden aan zal leggen, en als het winter is rekent men uit waar men in de zomermaanden zijn groote operaties ondernemen zal.
Zoo gaat de ellende maar voort, zoo neemt de jammer steeds toe, zoo wordt bet al banger en banger. De oorlogvoerenden staan met elkander in verbond, geen afzonderlijke vrede zal gesloten worden, wat het uitzicht op vrede niet gemakkelijker maakt.
De eene staatsleening volgt op de andere. De gevolgen daarvan blijven ook niet achter. Het leven wordt voor vele menschen haast ondragelijk. En tegenover al die ellende is het en blijft bet maar de vraag: wie zal redden uit al dien nood? Wie uitkomst van menschen verwacht zal teleurgesteld worden, want 's menschen heil is ijdelheid.
Alleen als we opzien tot den Heere onzen God, die leeft en regeert, en Wien alles moet gehoorzamen op Zijne wenken, dan daagt er licht in de zoo groote duisternis. Dan is er raad in den steeds grooter wordenden nood. Al schijnt dan voor menschelijke wetenschap, dat uitkomst onmogelijk is, dan verzekert ons de Heere in en door Zijn eeuwigblijvend Woord, dat er bij Hem uilkomsten zijn, zelfs tegen den dood.
Koning David bezingt in dezen psalm de grootheid en de heerlijkheid van Sions God en Koning, en door den Geest der Profetie die op hem rust, naar aanleiding van de opvoering van de ark Gods tot Davids stad, hooren we hem reeds profetisch gewagen van de verheerlijking van Vorst Messias, die onder meer ook door de ark was afgebeeld. In Efeze 4 past dan ook Paulus dit toe op de verhooging van Christus, als we lezen in dezen psalm: „Gij zijt opgevaren in de hoogte, Gij hebt de gevangenis gevankelijk gevoerd, Gij hebt gaven genomen om uit te deelen onder de menschen, ja ook de wederhoorigen om bij u te wonen, o Heere God!” om dan verder met lof en aanbidding vervuld, den Heere te prijzen als de God van volkomene zaligheid, en van dien God te getuigen: dat bij Hem die de Heere, de Heere is, uitkomsten zijn tegen den dood. Waar niets en niemand van kan verlossen, daar openbaart zich de kracht, de grootheid en de heerlijkheid Gods in, Hij verlost zelfs van den dood. Israël had zijn geschiedenis waarin dit duidelijk was bewezen. En wij in zooveel later eeuw geboren, hebben een wereldgeschiedenis waarin het als met gulden letters te lezen staat, dat er voor den Heere geen ding te wonderlijk is. Is Hij niet de Heere die Zijn Israël uit Egypte heeft uitgeleid, die hen een weg door de zee en een pad door diepe wateren heeft gebaand? Is het de God van Israël niet, die veertig jaren lang zijn volk in de woestijn met brood uit den hemel en met water uit den rotsleen gevoed en onderhouden heeft? Is het niet dezelfde God die Zijn Israël in Kanaän heeft gebracht, hen ruimte heeft gegeven, hare vijanden heeft uitgeroeid, en die alzoo de belofte beeft vervuld aan Zijn knecht Abraham en Zijn zaad gedaan!
Wat is dat volk later om hunner zonden wil zwaar getuchtigd. Wat zijn ze menigmaal in de engte gebracht, dat het reddeloos verloren voor hen scheen te zijn, maar roepende tot God uit hunne benauwdheid heeft de Heere hen steeds geholpen en gered. Op dezelfde wijze, kunnen we zeggen, heeft ook ons volk een geschiedenis, om van andere volken maar niet te spreken. Ook in Neerlands historieblaan komt menige bladzijde vóór, waar ge lezen kunt van druk en benauwdheid waar de Heere uit gered en geholpen heeft. Spreekt men dan nu, en met recht, van bange tijden waarin we thans leven, en van hoog geklommen nood welke duizenden en tienduizenden elken dag bij vernieuwing zuchten en weenen doet, er is een God die leeft, en die op aarde vonnis geeft. Tegen Hem hebben de volken zwaar gezondigd. Men heeft God verlaten, Zijn Woord verworpen, Zijn eeniggeboren Zoon, tot een Middelaar en Zaligmaker gegeven, versmaad. Gods heiligen Naam door vloeken en lasteren ontheiligd, Gods geboden met voeten getreden, Gods naam gebannen uit de regeeringskringen, uit de Staats wetten, uit de kunst, uit de wetenschap, uit de historie. Zelfs in zoo vele kerken en scholen is geen plaats meer voor den Christus der Schriften. Vraagt iemand naar de oorzaken van de thans heerschende ellende, dan ligt het antwoord voor de hand. God is geen ledig aanschouwer van het kwaad. Wel is Zijn goedertierenheid en Zijne langmoedigheid groot, gelijk de geschiedenis dit bewezen beeft, maar daar komt eenmaal een einde aan. En wee dan den mensch, en wee het volk, als God de Heere met het zwaard Zijner gerechtigheid tegen ons komt. Wie met ons in de Godsregeering gelooft, zoekt geen andere verklaring, want dan weten we er is geen kwaad in de stad dat de Heere niet doet. Maar hoe zondig en diep schuldig ook voor God, en hoe ellendig en jammervol de toestand, ja hoe hoog de nood ook is geklommen, dat woord blijft van kracht, wat met herhaling van des Heeren Naam geschreven staat: bij den Heere, den Heere zijn uitkomsten in alle nood en gevaar, in alle moeite en jammer, bij Hem zijn uitkomsten tegen den dood.
Werd dit meer algemeen verstaan en geloofd, men zou uit den nood tot God gaan roepen, men zou zich vernederen en verootmoedigen voor den Heere. En op ons noodgeschrei zou God uitkomst geven, hoe en op welke wijze dan ook.
Dan zouden de volken toenaderen tot elkander, die nu in haat en wrok als doodsvijanden tegenover elkander staan. Het zwaard zou spoedig in de scheede keeren en de vredevlag zou wapperen in de landen waar nu roode (bloed) en en zwarte (rouw) vlaggen, als afbeeldsel kunnen dienen van zoo veel bloed en tranen. Voor allen die dit weten en gelooven is het een vraag, die we op aller conscientie binden: kunnen uw openbare en geheime gebeden en worstelingen er van getuigen, dat ge den Heere gedurig aanloopt als een waterstroom, als bewijs dat de ellende van anderen ook u ter harte gaat, wetende daarenboven dat we allen dezelfde zondaren zijn.
't Is niet om onze voortreffelijkheid of om ons beter zijn dan anderen, maar alleen Gods vrije gunst en goedertierenheid, dat we met ons volk en land tot hiertoe nog in zoo menig opzicht genadiglijk onderscheiden zijn. Grooter dan ooit eenig sterveling kan bevatten is intusschen de weldaad hiermeê bekend te zijn, dat er tegenover allen nood uitkomsten zijn bij God. Zulke ontzettende toestanden komen er immers vóór ook in ons persoonlijk leven. Hoe hoog kan de angst en benauwdheid uitgaan, als een zondaar aan zijn verlaten staat en toestand wordt ontdekt!
Hoe bang kan het menigmaal Gods kind nog zijn onder de geweldige aanvallen van den vorst der duisternis. Als uw staat betwist, als uwe bevinding verdacht gemaakt wordt, als uw geweten u beschuldigt, als ge Gods heilige wet als een tweesnijdend zwaard tegen u gekeerd ziet. Als de Heere om onzer zonden wil Zijn aangezicht verbergt en alles zoo samenloopt om u maar meer en meer in de angst te drijven. Inderdaad, het staat niet op ieders voorhoofd te lezen wat in 't verborgen wordt geworsteld, gezucht en geweend, 't Moet er maar op aankomen, dat ge onder zulke stormen de dood voor uwe vensteren ziet verschijnen, en dat ge als een Job moet zeggen: Ga ik voorwaarts, ik zie Hem niet en ga ik achterwaarts ik merk Hem niet. Maar hoe de vijand u dan ook jaagt als een veldhoen op de bergen en hoe hij uw ziel zoekt te benauwen tot stervens toe, de Heere wordt niet veranderd.
Christus Jezus is gisteren en heden en in der eeuwigheid dezelfde.
Moogt ge door het geloof de vleugelen uitslaan, dan stijgt ge op uit de diepte van leed en ellende, van zonde en van smart, en dan wijst ge den Heere op Zijn Woord, en zegt: „o God, dat hebt Gij gesproken, en daarom zal ik tot U en tot U alleen mijn toevlucht nemen.” Dan zegt ge het den man naar Gods harte na: „Bij U schuil ik.” In Christus is de toegang ontsloten tot den troon der genade. In Hem, die dood en hel heeft overwonnen, is de uitkomst gewaarborgd voor allen die geloovig en oprecht in God alleen hun heil zoeken. Hij is het die de oorlogen doet ophouden. Hij is het die over het groote regeert en toch ook het kleine niet vergeet. Allen die zich van Hem afkeeren zullen vergaan gelijk het kaf dat wegstuift voor den wind. Maar die op Hem hopen zullen niet beschaamd worden.
Zoo is er dan balsem in Gileads apotheek, en er is een Heelmeester aldaar. Boven al bet gewoel dezer wereld, boven al het oorlogsgeweld van dezen bangen tijd, boven al de tranen en het zuchten van zooveel ellendigen, roept een stem uit de hemelen ons toe: Er zijn uitkomsten bij den Heere, den Heere alleen. Gelukkig dan die het bij Hem leert zoeken en die het van Hem alleen verwacht. En ten opzichte van ons zelven, en ten opzichte van geheel ons volk, ja ook ook voor al de volken der aarde, is en blijft hierin de weg aangewezen tot ons eeuwig behoud.
Op de vraag aan Gods oprechte volk gedaan, waarom ze in hun hoop en geloof volharden, zult ge dan ook steeds hetzelfde antwoord vernemen, namelijk: omdat we volkomen zeker er van overtuigd zijn, dat het de Heere alleen is, bij Wien uitkomsten zijn in allen nood, ja zelfs ook uitkomsten tegen den dood. Die in den Zoon gelooft, die heeft het eeuwige leven, maar die den Zoon ongehoorzaam is, de toorn Gods blijft op hem.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 30 juni 1916

De Wekker | 4 Pagina's

Uitkomsten tegen den dood

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 30 juni 1916

De Wekker | 4 Pagina's