Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Een zondaar gearresteerd

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Een zondaar gearresteerd

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

„En als hij reisde, is het geschied dat hij nabij Damaskus kwam, en hem omscheen snellijk een licht van den hemel. En ter aarde gevallen zijnde hoorde hij eene stem, die tot hem zeide: Saul, Saul! wat vervolgt gij mij? En hij zeide: Wie zijt gij Heere? En de Heere zeide: Ik hen Jezus, dien gij vervolgt. Het is u hard de versenen tegen de prikkels te slaan. En hij bevende en verbaasd zijnde, zeide: Heere! Wat wilt gij, dat ik doen zat. En de Heere zeide tot Hem: Sta op en ga in de stad, en u zal aldaar gezegd worden, wat gij doen moet.” Handel. 9 : 3—6.

Gods wegen en gedachten zijn hooger dan de onze. Hoe treffend en aanschouwelijk zien we dat voorgesteld in de geschiedenis hierboven vermeld. Wie was ooit grooter vijand van Jezus, dan hij, van wien we in het begin van dit hoofdstuk lezen dat hij, namelijk Saulus, blazende nog dreiging en moord tegen de discipelen des Heeren, tot den Hoogepriester ging, ten einde machtiging te verkrijgen om hen, die van de secte van den Nazarener waren, gebonden naar Jeruzalem te brengen. Dat is dezelfde Saulus, die een welbehagen had in den dood van Stefanus, die door de vijanden gesteenigd is. Arme hoop, daar te Damaskus. De vijand komt als een brullende leeuw op u aan. Reeds is hij met zijn gevolg nabij de stad gekomen. Wat staat u te wachten? Hoe zult ge aan uws vijands macht en woede ontkomen? Gelukkig, wat menschen niet kunnen keeren, dat vermag de Heere. Eén wenk van Zijn alvermogen, en de vijand ligt verslagen in het stof. Wat gebeurt er? Nabij de stad gekomen, omschijnt hem plotseling een licht van den hemel, met zulk een verblindenden glans, dat Saulus ter aarde valt en daarbij een stem verneemt, waarbij het woord tot hem wordt gericht, en die hem bij zijn naam noemde met te zeggen: Saul, Saul! wat vervolgt gij Mij?
Zoo glansrijk als het licht dat hem omscheen, zoo doordringend is de stem, welke hem door hart en nieren gaat. Die herhaling van zijn naam: Saul, Saul, is zoo juist geschikt om het ontzachwekkende van de verschijning en de ernst van de zaak te doen gevoelen. Een vervolger is Saulus, niet slechts van menschen, maar wat nog zooveel meer zegt van Jezus Want die menschen welke Saulus zoekt en vervolgt, zijn discipelen en discipelinnen des Heeren. Zij zijn Jezus' eigendom. Daarom hoort hij niet zeggen: wat vervolgt gij mijne gemeente of mijne discipelen, maar, wat vervolgt gij Mij. Van wie de stem is welke hem aanspreekt en toeroept, behoeft Saulus niet meer te vragen: hij hoort het: Ik ben Jezus, dien gij vervolgt.
Zoo wordt, als het Gode behaagt, de zondaar in zijn loop gestuit, in zijn voornemen verhinderd, en zoo wordt hij die anderen dacht te zullen binden, zelf gebonden. Daar ligt nu die machtige en woedende vijand ter aarde gevallen. Daar ligt hij met zijn brieven en met zijn mandaat van den Hoogepriester. Daar ligt hij met al zijn plannen en berekeningen. Daar ligt hij, als een voorbeeld voor allen, die als hij door een onzichtbare hand uit den hemel gegrepen, en als een zondaar door den Almachtige zullen gearresteerd worden. Ach, wat is de mensch met al zijn wijsheid en met al zijn macht, als de Heere komt en Zijn macht en grootheid doet blijken!
Dan moet een Faraö voor God worden vernederd, dan moet een Manasse in de banden erkennen dat God, God is. Dan moet een Nebucadnezar gras smaken met de ossen des velds. Dan moet een Saulus, later Paulus genaamd, voor Jezus in het stof vallen. Met den naam „Heere” spreekt hij den persoon aan, wiens vijand hij tot dusverre is geweest, zonder zich nog rekenschap te kunnen geven van wie die stem is, die hem bij name roept.
Maar in dat „wie zijt Gij Heere,” ligt dan toch de erkenning uitgesproken van eigen nietigheid en geringheid tegenover de macht en de majesteit aan hem geopenbaard. Wat mag die Saul wel gevoeld en gewaar geworden zijn, toen de Heere hem antwoordde: Ik ben Jezus, dien gij vervolgt. Het is u hard de versenen tegen de prikkels te slaan. Dat was voor den oosterling geen vreemde taal. Dat zal Saul wel meermalen hebben gezien, hoe ossen voor den ploeg gespannen om steigeren en achteruitgaan te beletten door stekende doornen werden gedwongen vooruit te gaan. Geheel de praktijk en het streven van Saul was aan dat van steigerende en terugslaande trekdieren gelijk, die hoe langer hoe meer op die wijze zich allerlei pijn en wonden veroorzaakten.
Vergeten we daarbij niet, dat die Saulus geen onnoozel en onwetend man was. Ook geen mensch die zooals men dat noemt in allerlei openbare zonden zijn leven en vermaak zocht. Saulus was een door en door wetenschappelijk en godsdienstig mensch. Opgevoed naar de meest bescheiden wijze der farizeën. Onderwezen aan de voeten van den vermaarden Gamaliël. Alleen maar, hij kende Jezus niet. Hij kende Hem niet als de Christus, de zoon des levenden Gods, die op Golgotha gekruist en gestorven, maar ten derden dage uit de dooden was opgestaan.
Maar nu omschijnt hem niet alleen licht van rondom, het licht des Heiligen Geestes gaat in zijne ziel op, en nu wordt het hem duidelijk, dat Jezus de Heere is die alle macht bezit in hemel en op aarde. Nu ziet hij zich als een dood-, en doemschuldige voor Jezus als zijn Rechter gedaagd. Nu ziet hij zijn eigen dwaasheid en verkeerdheid in om tegen God te strijden. Van nu aan verkeert die Saulus in een tollenaarsgestalte voor den Heere, en nu zegt ook hij in zijn hart: o God wees mij zondaar genadig! De Heere is hem te sterk geworden en heeft hem overmocht. Als er geen uitkomst komt is het voor Saulus verloren, voor eeuwig verloren.
De sterke is van zijn macht, de gewapende is van zijn wapens beroofd; machteloos, krachteloos, ontwapend, is deze zondaar aan zichzelven ontdekt.
Had de Heere hem niet in zijn loop gestuit, hem niet als een brandhout uit het vuur gegrepen, wat zou van dien Saulus zijn geworden?
We lezen in het Oude Testament ook van een Saul, waaraan hij wellicht bij het hooren van dien naam is herinnerd geworden. Hoe droevig en diep treurig is het einde geweest van dien man, die eens door Samuël tot Koning over Israël is gezalfd! Maar neen, geheel anders zal het met dezen Saul gaan, van wien de Heere later getuigt: Deze is mij een uitverkoren vat om mijnen naam te dragen voor de Heidenen en de Koningen en de kinderen Israëls.
Zoo wonderlijk en aanbiddelijk is de Godsregeering. Van vijanden maakt de Heere vrienden, van vervolgers aanbidders en predikers van Zijnen grooten en heerlijken Naam. Niet slechts langs den gewonen weg, maar ook langs ongedachte wegen, zien we dezen man op buitengewone onmiddellijke wijze door den Heere geroepen en krachtdadig en zaligmakend overtuigd. De uitkomst zal leeren tot welk een groot en buitengewoon werk dezen man door God is bestemd. Met al den moed en de kracht zijner overtuiging zal hij later, als de bekende apostel Paulus, daar rekenschap van geven in de gemeente. Te midden van allerlei dwaling, ongeloof, spot en miskenning zal hij staan als een rots in het midden der golven. Maar altijd zich levendig bewust van het wonder der genade aan hem verheerlijkt, wat hem zeggen doet: Mij, de grootste der zondaren, is barmhartigheid geschied. Hadt ge Saulus kunnen vragen, toen hij daar ter aarde lag gestort: wel Saulus, wat denkt ge nu van u zelven? wat zou de man anders hebben kunnen antwoorden, dan dit ééne: „in eigen schatting geheel verloren.”
Hij kan nu niet anders dan zichzelf veroordeelen, en God billijken in Zijn recht. En zoo iemand, dan heeft hij het verstaan, wat hij later aan anderen met zooveel ernst en kracht van overtuiging predikte: dat alleen door vrije genade zalig worden mogelijk is.
Uit en door zich zelven kan de mensch onmogelijk gelooven dat hij is, wat en wie hij is, door de zonde. Dan zijn we gelijk aan een huis met gesloten vensters. Daar schijnt de zon wel tegen aan, maar het licht dringt niet naar binnen van wege de beletselen. God de Heere neemt door de werking des Geestes de beletselen weg, en het licht van Christus, de Zon der Gerechtigheid, dringt naar binnen. In Gods licht zien we het licht.
Nu Saulus zich in dat licht ziet is hij bevende en zeer verbaasd. Zoo gaat het hem, en zoo gaat het ieder zondaar, die in dat licht zich zelven te zien krijgt. Al waart ge dan de meest wijze, en de meest machtige van alle menschen, dat zien we in zoovele voorbeelden in de H. S., dan is het op een gegeven oogenblik met al onze macht en wijsheid gedaan. Laat een ander dan daarmeê maar spotten, laat men dit voor inbeelding, voor dwaasheid en fantasie of wat ook aanzien, maar Gods werk is niet weg te redeneeren.
Wat men niet kent, daar heeft men geen recht toe om over te oordeelen.
Wie er door Gods genade kennis aan heeft, zal volkomen moeten toestemmen, dat één wenk van den Heere genoeg is om voor God in 't stof te vallen, en in verlegenheid voor God uit te roepen gelijk Paulus deed: Heere! wat wilt Gij dat ik doen zal? Daarmee toont deze gevangene des Heeren dat hij zich onvoorwaardelijk overgeeft. Hij pleit geen verzachtende omstandigheden, hij begint met geen schoone beloften, nog veel minder wijst hij op anderen, om eigen schuld en zonde te verzachten of te bedekken, niets van dat alles. Bij de oprechte is goedwilligheid.
Genade maakt oprecht. Vandaar die ootmoedige overgave en die onvoorwaardelijke bereidwilligheid om den Heere te gehoorzamen, wat zich uitspreekt in dat: Heere! wat wilt Gij dat ik doen zal?
Gij ziet, Saulus is wel bevende en verbaasd, maar toch nog niet wanhopig. De man ziet en gevoelt onder al het vreeselijke zijner gewaarwording ook dit: dat het maar niet slechts een vonnis sprekende Rechter is, maar ook ondoorgrondelijke liefde en onuitsprekelijke erbarming, welke zich aan hem openbaart.
Immers, Saulus is wel ter aarde gestort en ontwapend, maar zijn leven is nog niet afgesneden, de tijd der genade is voor hem nog niet voorbijgegaan. Met „één klap” had God hem kunnen wegnemen. Met één wenk had de Heere der Heeren en de Koning der Koningen hem in 't eeuwige verderf kunnen storten. Nu blijft hem nog tijd om te bedenken en zich te beteren. Nu staat de gelegenheid hem nog open zijn Rechter om genade te bidden. Daartoe is hem voor alle dingen noodig door den Heere onderwezen te worden. Vandaar de vraag, uit het diepst zijner ziel geweld: Heere! wat wilt Gij dat ik doen zal? En als bewijs dat het niet om zijn verderf maar om zijn behoud te doen is, de terechtwijzing des Heeren met de woorden: Sta op en ga in de stad, en u zal aldaar gezegd worden wat gij doen moet.
Hoe en op wat wijze het verder gaan zal, daar zal de Heere voor zorgen, die over alle wegen en middelen naar Zijn welbehagen beschikt.
Daar verrijst de ter aarde gevallene, die aanstonds bereid is, door anderen aan de hand geleid, naar de stad zich te begeven. Saulus had, opstaande, zijn oogen geopend maar was blind en zag niemand. Wondervolle leiding des Heeren! Voor korten tijd mist de man zijn natuurlijk gezichtsvermogen, maar hij mag zich verheugen in een inwendige verlichting door Gods Geest. Zoo komt deze Saulus, die als Paulus bekend was, te Damaskus. Aan hem is Gods genade verheerlijkt. Nu kent bij Jezus als de van God gegeven Zaligmaker en Verlosser. Dien gekruiste Christus te prediken wordt thans zijn lust en zijn leven.
Worden anderen langs andere wegen geleid en toegebracht, altijd zal er éénheid blijken in het werk Gods. En die éénheid wordt openbaar in Godskennis en in zelfkennis. Of ge als een Paulus of als een Timotheus tot genade komt doet ter zake niets. Als de vrucht de aard van het werk maar bewijst. Daar komt het voor ieder zondaar op aan. Heeft God de Heere in u de kracht der vijandschap verbroken, u aan uw zonde en ellendestaat ontdekt, kwaamt ge in ootmoedig schuldbelijden voor, en tot een volkomen overgave aan God, dan voorzeker heeft vleesch en bloed u dat niet geopenbaard.
En al gaat het dan ook door de diepste diepte, — al wordt ge getrokken als van den rand der hel, zalig dan, wie aan Jezus voeten mag komen met de oprechte bede: Heere! wat wilt Gij, dat ik doen zal? Want dan zal Hij, die het goede werk in u heeft begonnen, dat ook voleinden tot op den dag Zijner heirkracht.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 14 juli 1916

De Wekker | 4 Pagina's

Een zondaar gearresteerd

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 14 juli 1916

De Wekker | 4 Pagina's