Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Mozes uiterste

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Mozes uiterste

10 minuten leestijd

„Alzoo stierf Mozes, de knecht des Heeren, aldaar in het land van Moäb, naar des Heeren mond”. Deuterom. 34 : 5.

Mozes, de knecht des Heeren is, overeenkomstig het bevel des Heeren, uitgegaan uit de vlakke velden van Moäb naar den berg Abarim; deze is de berg Nebo, op de hoogte van Pisga, recht tegenover Jericho. Daar zal hij sterven, gelijk zijn broeder Aäron op den berg Hor gestorven is. De geschiedenis van Mozes' leven is van het begin tot het einde een zeer merkwaardige geschiedenis. Wondervol voorbereid, bijzonder geleid en bekwaamd, was deze man tot een geheel eenige taak door God geroepen. Hij moest de Leidsman en Wetgever zijn van Israël, en wat nog meer zegt: de Middelaar des ouden Verbonds.
En als we dan in bovenstaande woorden lezen het einde van dat veel bewogen leven van dezen man Gods, van dezen dienaar des Heeren, dan is zeer treffend wat we hier lezen als antwoord op de vraag, hoedanig het einde is geweest van dezen man. Daarbij zij allereerst opgemerkt, dat Mozes sterft op de plaats, welke de Heere hem zelf heeft aangewezen. Van de plaats, waar hij zich bevindt, ziet hij het land, dat God de Heere aan Abraham, Izak en Jakob gezworen had te zullen geven. Aan hun zaad zou de Heere dit land als een erfdeel geven. Mozes mag het van uit de verte zien, maar hij zal daar niet inkomen, hoe vurig Mozes dat ook van God had begeerd. In het 51e vers van het 32ste hoofdst. lezen we, waarom Mozes dit verzoek werd geweigerd. „Aan het twistwater te Kades”, zegt de Heere, „hebt gij Mij niet geheiligd.”
Daar staat nu de man, honderd en twintig jaren oud, wiens oog niet is verdonkerd en wiens kracht niet is vergaan. Daar staat de man met zijn blikken gericht naar dat land, dat een bijzonder goed land was. Een land van melk en honig overvloeiende. Daar zien we nog eens, maar nu voor het laatst, in onze gedachten den man, dien de Heere als middel in Zijne hand heeft gebruikt om Zijn verdrukte volk Israël uit te leiden, uit het diensthuis van Egypte. Welk een geschiedenis had Mozes achter zich! Met zeldzame gaven toegerust, heeft Mozes voor de belangen van zijn volk geijverd op een voorbeeldige wijze. Een apostel des Heeren getuigt van dezen man Gods, dat hij getrouw is geweest in geheel zijn huis. Wie is ooit een voorbidder geweest voor zijn volk als Mozes, en wie heeft ooit geijverd voor de eere des Heeren der Heirscharen gelijk hij.
Mozes was ook een geheel eenige type (voorbeeld) van Christus. Nadat de Heere hem het land had aangewezen, wat voor Israël bestemd was tot een erfdeel, zal Mozes den weg gaan van alle vleesch. Vooraf had hij plechtig en indrukwekkend afscheid genomen van zijn volk. In dichterlijke taal heeft hij voor 't laatst Israël herinnerd aan den weg en de leiding, welke de Heere met Zijn volk heeft gehouden. Dankend en aanbiddend roept hij God verheerlijkend daarbij uit: „Welgelukzalig zijt gij, o Israël! wie is u gelijk? gij zijt een volk verlost van den Heere, het schild uwer hulp en die een zwaard is uwer hoogheid; daarom zullen zich uwe vijanden geveinsdelijk aan u onderwerpen en gij zult op hare hoogten treden!”
Mozes taak is nu afgewerkt. Hij heeft het eindpunt bereikt van zijn aardsche loopbaan. Jozua, zijn dienaar, zal hem opvolgen. Alzoo stierf Mozes, de knecht des Heeren, aldaar in het land van Moäb, naar des Heeren mond, of gelijk er eigenlijk staat in den grondtekst: „aan des Heeren mond,” dat wil zeggen: terwijl de Heere met hem sprak. Zoo iets lezen we slechts van één mensch in de H. Schrift. Maar we lezen ook slechts van één, „dien de Heere gekend had, van aangezicht tot aangezicht, en die met God sprak gelijk een man met zijn vriend.” Na hem is geen profeet meer opgestaan in Israël, aan dezen Mozes gelijk. Van strijd of van vreeze des doods was bij het sterven van Mozes geen sprake. Zijn sterven was in al de kracht van het woord, een zalig sterven. Heeft Mozes vóór zijn sterven het goede land, het aardsche Kanaän van verre gezien, hij heeft meer gezien dan dit. Hij wist hoe groot het goed is, dat de Heere beeft weggelegd voor degenen, die Hem vreezen.
Als van een Abraham, den vader aller geloovigen, is ook zijn oog gericht geweest op het hemelsche Kanaän en op de stad, die fondamenten heeft, wier kunstenaar en bouwheer God is.
Hoe heerlijk is het getuigenis, dat we van hem lezen, dat hij, in weelde zich badend, liever verkoos met het volk Gods kwalijk gehandeld te worden, dan voor eenen tijd de genieting der zonde te hebben. Wel past op het sterven van Mozes het woord van den gewijden dichter: „Let op den vrome en zie naar den oprechte, want het einde van dien man zal vrede zijn”. En zalig allen, die alzoo in den Heere mogen sterven. Voor hen, zal de dood geen dood meer zijn.
Sterven is allen menschen eenmaal gezet. Rijken en armen, rechtvaardigen en goddeloozen. Er is geen onderscheid. De één jonger, de ander ouder, maar verschoonen doet de dood niemand.
Is er groot onderscheid in 't leven van de menschen, de een vroom, en de ander goddeloos; ook in het sterven is een groot onderscheid. Alle onbekeerde menschen, waarin overigens nog van elkander onderscheiden, hebben dit met elkander gemeen, dat zij sterven voor eigen rekening. Zij daarentegen, die wedergeboren zijn, leven zichzelven niet, maar die sterven ook zichzelven niet. Zij zijn het eigendom van Christus. Gelijk Mozes had gezien in de vuur- en in de wolkkolom wie en wat de Heere voor Zijn volk is, zoo ervaren ook al Gods kinderen wie de Heere voor hen is, beide in leven en in sterven.
Door het oog des geloofs ziet Gods kind, gelijk Mozes het aardsche, het hemelsche Kanaän van verre. Maar wat ge eerst van verre zaagt, dat komt nader bij. Werd Mozes nog honderd en twintig jaren oud, velen bereiken de helft van die jaren niet meer.
Mozes zelf getuigt in den 90sten psalm: „zeventig, en zoo wij zeer sterk zijn 80 jaren, en het uitnemendste van die is moeite en verdriet.” Als met arendsvleugelen vliegen onze jaren daarheen. En wat man leeft er, die den slaap des doods niet eens zal slapen! Naar den mensch gesproken, zouden zeker velen hebben gezegd: „wat had die Mozes nog nuttig kunnen zijn, als hij Israël in Kanaän had mogen leiden, als hij ook daar hun nog des Heeren inzettingen had mogen leeren. En wat vreugde zou het geweest zijn voor den man, die zooveel had moeten lijden en verdragen van het murmureerzieke volk.” Maar ieder mensch moet den raad van God uitdienen, en is dat geschied, dan is het niet meer de vraag, hoe menschen er over denken, wat menschen willen of begeeren, dan is het: tot hiertoe en niet verder! Toen Mozes door den Heere was bekend gemaakt, dat hij sterven zou, hooren we geen enkele maal meer van hem de bede om verlenging van zijn leven. Mozes was tot sterven bereid. Onderworpen aan en eenswillens met God, scheidt de man uit dit leven, door wien de Heere groote dingen had gedaan. Die veertig jaren aan het hof van Farao, — die veertig jaren in de woestijn, in dienst bij zijn schoonvader Jethro, en ten laatste die veertig jaren aan 't hoofd van Israëls legerscharen, wat was het alles rijk geweest aan ervaring van allerlei aard. En wie had minder kunnen vermoeden, dan Amram en Jochebed, toen hun kindeken in een biezen kistje aan de boorden van de Nijl werd gezet, dat de Heere, naar Zijn wondervollen raad dit kind bestemd had tot zulk een heerlijk einde, als waartoe Mozes door den Heere geroepen werd, om des Heeren mond tot het volk en de mond van het volk tot den Heere te zijn. Israël heeft geweend en gerouwd over Mozes' dood, en men zal het hebben gevoeld, dat met hem een groote in Israël gevallen was. De wetten en inzettingen des Heeren heeft Mozes aan zijn volk bekend gemaakt, maar nog meer dan dit: als profeet heeft hij ook voorspelling gedaan van Christus.
„Een Profeet uit het midden uwer broederen, als mij zal de Heere uwe God verwekken, naar Hem zult ge hooren.” Daarmee had Mozes het volk te verstaan gegeven, dat het beloofde zaad na hem zou komen. Mozes, hoe groot hij ook was, kon slechts middelaar zijn van tusschenspraak, niet van verzoening. Dat zou de Christus zijn, de zooveel meerdere dan Mozes en dan alle de profeten, de Eengeboren Zoon van God. Mozes had door de kracht Gods teekenen en wonderen gedaan voor het aangezicht van Farao en al zijne knechten, Christus zou wonderen doen door Zijn eigen goddelijke kracht. Mozes' sterven, was een eenig sterven met het oog op de genade Gods, die hem tot zijn laatste snik het sterven zoo gemakkelijk maakte; Christus' sterven was een vruchtbaar sterven, want daardoor heeft Gods Zoon stervende den dood overwonnen, en het eeuwige leven voor zondaren verworven. Mozes heeft, als middel in Gods hand, Israel geleid door de woestijn tot aan de grenzen van het beloofde land. Christus leidt Zijn volk door de woestijn van deze wereld niet tot aan, maar tot in het hemelsche Kanaän. Mozes was de zachtmoedigste van alle menschen en toch kon de man nog in drift ontsteken aan het twistwater van Meriba. Van Christus lezen we, dat Hij het tegenspreken van zondaren tegen zich heeft verdragen.
Maar wat ook van Mozes gezegd kan worden, zooveel is zeker, als we met nadruk dat woord „alzoo” lezen, dat alzoo Mozes de knecht des Heeren stierf, dat ook dat sterven ons leert wat de genade Gods vermag. Mozes toch was ook een menschenkind van gelijke bewegingen als wij. Niet zijn wijsheid, gaven of godsvrucht, maar alleen de genade Gods deed Mozes als een kind in de armen der moeder inslapen. Hij heeft de verschrikkingen van den dood niet gevoeld. Zoo ergens, dan zien we hier op Nebo's kruin, aanschouwelijk in vervulling wat zooveel eeuwen later door apostel Johannes werd geschreven:
„Zalig zijn de dooden, die in den Heere sterven.” Hoe donker steekt hierbij af het einde der goddeloozen! Voor ieder mensch, wie hij ook zij, komt het oogenblik, dat de naam draagt van 's menschen uiterste. Afgedacht van alle andere dingen, dan krijgt de mensch met God te doen. En als ge dan nooit anders dan met sprekende daden tot God hebt gezegd: „wijk van mij, want aan de kennis Uwer wegen heb ik geen lust,” — of dat ge als een Bileäm wel zoudt willen sterven den dood des oprechten en een uiterste hebben aan het Zijne gelijk, zonder echter ooit te hebben willen leven als de oprechten, dan zal het vreeselijk zijn te vallen in de handen van den levenden God. In en door Zijn Woord wijst God de Heere den weg tot behoudenis aan. Aan waarschuwingen van 's Heeren wege ontbreekt het niet. Ook is Gods Woord rijk aan beloften voor allen, die in geloofsgehoorzaamheid hunnen weg wél aanststellen, want die allen zal God Zijn heil doen zien. Mozes stierf naar des Heeren mond, en op hem, zoowel als op allen, die in den Heere sterven, past het woord van den Spreuken-schrijver: „de gedachtenis des rechtvaardigen zal in zegening zijn.” Maar de verwachting der goddeloozen zal vergaan als een huis der spinnekoppen. Wat Mozes in zijn leven niet verkreeg, dat gaf de Heere hem na zijn dood. Op den berg der verheerlijking is Mozes gezien met Elia, sprekende met Christus over den uitgang dien Hij te Jeruzalem volbrengen zou. Zoo onthoudt de Heere Zijnen gunstgenoten het mindere, om het meerdere hen te geven.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 15 september 1916

De Wekker | 4 Pagina's

Mozes uiterste

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 15 september 1916

De Wekker | 4 Pagina's