Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Vragenbus

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Vragenbus

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

P. te B. Omtrent het huwelijk, door u bedoeld bevatten onze kerkelijke bepalingen niets, wat op een verbod gelijkt. De Synode van 1857 heeft uitgesproken, dat zij het huwelijk tusschen neef en nicht niet oordeelt te behooren onder de verbodene graden van bloedverwantschap, zooals uit Leviticus 18 kan blijken.

S. v. E. te U. Onlangs lazen we een stuk, waarin een pastoor het bestaan van het vagevuur verdedigde. Hij beriep zich op plaatsen uit de boeken der Maccabeën, uitspraken van Kerkvaders en ook op enkele teksten uit de H. Schrift, o. a. Matth. 18 : 34, waar gesproken wordt van eene plaats, waaruit men niet ontslagen zal worden voor de laatste penning zal betaald zijn. Ook haalde hij aan de woorden van den Heere Jezus, dat wie tegen den Heiligen Geest zal gesproken hebben, het hem niet zal vergeven worden, noch in deze noch in de toekomende eeuw. (Matth. 12 : 32). Duidelijk was het daaruit voor den schrijver, dat na dit leven wel andere zonden zouden vergeven worden.
De apocriefe boeken en de uitspraken der Kerkvaders hebben voor ons geen bewijskracht, wel de H. Schrift. Wat nu Matth. 18 : 34 betreft, dienen we er wel op te letten, dat deze woorden voorkomen in eene gelijkenis. Nu gaat het niet aan om elke trek, die we in zulk eene gelijkenis vinden, ook over te brengen. Het gaat om de hoofdleering. En zegt dan de Heere in vs. 35: „Alzoo zal ook mijn hemelsche Vader u doen, indien gij niet van harte vergeeft een iegelijk zijnen broeder zijne misdaden,” dan mag men daaruit nog niet besluiten, dat de niet vergevensgezinde na dit leven zal moeten boeten voor al zijne zonden. Dat is loochening van de volkomen genoegdoening van den Heere Jezus Christus, loochening van de strafwaardigheid der zonden zonder onderscheid, loochening van het woord, dat wie in een gebod struikelt, schuldig staat aan overtreding der gansche wet, — op zijde zetting van het: „vervloekt is een iegelijk, die niet blijft in al hetgeen geschreven is in het boek der wet, om dat te doen.” De knecht in de gelijkenis wil veel ontvangen van zijnen heer (die niet lezen kan in het hart) en eischt alles van zijn mededienstknecht. Willen wij veel ontvangen van den Heere, den Alwetende, zonder daarbij ook veel te willen schenken aan onzen naaste, dan ontvangen wij de genade niet, die wij van Hem begeeren. We mogen ons dan blijde maken met de gedachte aan schuldvergeving, wij bezitten ze niet. Zie ook Matth. 6 : 14, 15. Wie zelf voor zijne zonde in rekening staat met God, zal ze nimmer kunnen betalen.
Noch in deze eeuw, noch in de toekomende zal er vergeving kunnen gevonden worden van de zonde tegen den H. Geest. De vraag is hier: Wat hebben we te verstaan onder „deze eeuw en de toekomende”? Volgens den pastoor: dit leven en het leven na den dood. In dit zoo?
Calvijn teekent bij dezen tekst aan: Wat deze woorden zeggen willen, drukt Markus in het kort uit, als hij zegt, dat zij, die tegen den H. Geest gesproken hebben, des eeuwigen oordeels schuldig zijn. Wij vragen God dagelijks om vergeving van zonden, en Hij-zelf verzoent ons met zichzelven; ten laatste toont Hij, in de uur des doods, door al onze zonde te niet te doen, dat Hij ons genadig is. De vrucht dezer barmhartigheid zal ten jongsten dage gezien worden. Dit is derhalve de zin, dat zij, die tegen den H. Geest gelasterd hebben, geenszins recht hebben om te verwachten, dat zij in dit tegenwoordige leven vergeving van zonden verkrijgen, of in het laatste oordeel vrijgesproken zullen worden.”
In Matth. 12 blijkt uit het vervolg op vs. 32, dat de gedachte aan den dag des oordeels op den voorgrond staat.

A. v. d. B. te A. Wat verstaan wij door het welbehagen Gods? Ligt de grond van het verloren gaan der schepselen ook niet in dat welbehagen?
Eenerzijds behoort het welbehagen Gods tot Zijne goedheid, anderzijds tot Zijnen wil. Bavinck omschrijft het welbehagen Gods als „de goedheid Gods, wanneer de nadruk er op valt, dat die goedheid met al hare weldaden eene vrije gave is.” Matth. 11 : 26, Luk. 2 : 14; 12 : 32; 2 Thess. 1 : 11. Het is dan de betooning der goedheid en liefde naar de vrijheid van Zijnen wil.
Vanzelf spreekt, dat dan zij, die verloren gaan, van dat welbehagen uitgesloten zijn. De grond van hun verloren gaan ligt in hun verloren zijn, waarin God hen naar de vrijheid van Zijnen wil laat liggen, om aan hen Zijne gerechtigheid te verheerlijken in de vergelding van hun straf en zonden.
Het grondwoord „eudokia” beteekent eene goede meening hebben, natuurlijk niet van maar over de voorwerpen van het welbehagen.

A. A. de L. te M. Surdum corda beteekent: de harten omhoog! Verhef uwe ziel!

Dezelfde. Wat beteekent Spr. 3 : 8a. Het zal eene medicijn voor uwen navel zijn?
Dit beteekent: het zal u ook lichamelijk goed doen, in de vreeze des Heeren te wandelen en te wijken van het kwade. De weg der zonde is niet alleen schadelijk voor de ziel, zij werkt ook storend op het organisme des lichaams. Met den navel, in het midden van het menschelijk lichaam gelegen, wordt het geheele lichaam aangewezen.

G. de B. te V. Waarin is de liefde de meeste van de drie genadegaven genoemd in 1 Cor. 13. Is het, zooals velen meenen, omdat de liefde alleen in de geloovigen blijft tot in eeuwigheid, terwijl de eerstgenoemde weldaden, geloof en hoop, bij den dood ophouden!
De beperkte ruimte in ons blad laat niet toe hier nog eens te herhalen, wat ik in het No. van 16 Oct. 1914 omtrent deze vraag heb geschreven. Als de wel willende vrager in het bezit van dit no. is, kan hg dit nog eens opslaan.
We voegen daar alleen nog dit aan toe:
Dat de liefde de meeste is, ligt derhalve o. i. niet in het blijvende karakter. Zij wordt de meeste genoemd om de uitnemendheid der vruchten. Calvijn zegt:
„voor den persoon zelf is zijne hope en zijn geloof nut en voordeelig, maar de liefde strekt zich tot anderen uit.” Uit het verband blijkt, dat de Apostel ziet op de waarde der geestesgaven voor het welzijn der gemeente en dan is de liefde het meeste, waar zij zich als band openbaart tot stichting en samenbinding.

d.H. (den Haag) L.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 15 september 1916

De Wekker | 4 Pagina's

Vragenbus

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 15 september 1916

De Wekker | 4 Pagina's