Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Planten, die uitgeroeid zullen worden

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Planten, die uitgeroeid zullen worden

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Alle plant, die mijn hemelsche Vader niet geplant heeft, zal uitgeroeid worden.” Matth. 15:13b.

Er waren tijdens de omwandeling van Gods Zoon op. aarde geen grooter vijanden van Christus dan de Farizeën. Wat aanmerkingen en bedenkingen hadden deze menschen tegen de prediking en tegen geheel de openbaring van den Heere Jezus.
't Was ergernis bier en ergernis daar, 't was ergernis overal. Nu eens ergerden zij zich, dat Jezus tot een zondigen man was ingegaan om te herbergen, dan weer zeiden ze: „deze ontvangt zondaars en eet met hen,” Met allerlei strikvragen kwamen zij telkens tot den Profeet van Nazareth, om Hem in Zijne rede te vangen. Hun baat en afkeer van en tegen Jezus hebben zij doen blijken tot zelfs aan het kruis. In het eerste gedeelte van ons teksthoofdstuk zien we hoe de Heere hen terechtwijst tegenover hun dwaling en hen bestraft wegens hun verkeerdheid en valsche leer.
Jezus discipelen, gezien en gehoord hebbende hoe ook ditmaal de farizeën zich aan Zijne prediking ergerden, komen tot hun Meester en zeggen: „weet Gij wel, dal de farizeën, deze rede hoerende, geërgerd zijn geweest?” waarop Jezus antwoordde en zeide: „Alle plant, die mijn hemelsche Vader niet geplant heeft, zal uitgeroeid worden.”
De farizeën drongen aan om naar de letter van de Wet te leven, maar zij verstonden niets van den geest van de Wet. Bij ben was het: gebod op gebod en regel op regel. Zij leerden de menschen leeringen, die geboden van menschen. De waarheid, gelijk die door Jezus werd gepredikt, verstonden zij niet. Zij konden de waarheid, waardoor hun onwaar-zijn werd ontdekt, niet verdragen.
Met allerlei uitwendige vormen en vertooningen trachtten zij ingang te vinden bij het volk. Zij droegen een kleed van uitwendige vroomheid, waaronder zich een geweldige haat en vijandschap tegen de leer van vrije genade openbaarde. Die menschen waren gelijk aan wit gepleisterde graven, die van binnen vol doodsbeenderen zijn. Zij konden het dan ook niet lang bij Jezus, die de verpersoonlijkte waarheid is, uithouden. Zij kwamen wel in menigte tot Hem om Hem te hooren, maar telkens keerden geheele scharen van Hem terug. Men sprak dan onder elkander en zeide: „deze rede is hard, wie kan ze hooren!” Zij bewezen in geheel hun houding en openbaring geen planten te zijn, van den hemelschen Vader geplant, Dit kan alleen gezegd worden van hen, die in woord en wandel betoonen, dat zij Jezus lief-hebben en gehoorzamen. Deze zijn planten van een bijzonderen oorsprong, en van geheel eenigen aard.
Beginselen, in personen belichaamd, kunnen aantrekkelijk en bekoorlijk zijn voor velen, maar of zij, duurzaam en Gode welgevallig zijn, zal in de uitkomst blijken. De beginselen, door het farizeisme voorgestaan en gehuldigd, kenmerkten zich allerwege door eigengerechtigheid en werkheiligheid. Zulke beginselen zijn niet uit God, God de Vader is de hemelsche Landman. Christus is de geestelijke wijnstok, en de geloovigen zijn levende, door den Heiligen Geest met den wijnstok vereenigde ranken, die vrucht dragen en juist daardoor openbaar worden te zijn, planten, door den hemelschen Vader geplant en door Hem ook voortdurend verzorgd en onder-houden. Elke plante of ranke van den wijnstok strekt den Planter tot eere.
Al wat Hij wrocht, zal juichen tot Zijn eer. Gelijk de hemelen Gods eer en bet uitspansel zijner handenwerk prijzen, zoo zal ook ieder geloovige naar de mate der gaven hem geschonken, Zijn God en Maker erkennen, niet alleen als Schepper en Onderhouder, maar ook als Herschepper en Levendmaker, die alle dingen werkt naar Zijnen wil. Zoo geheel anders is dit in en met hen, die niet uit God geboren zijn.
Dan kunt ge wel uitnemende gaven bezitten, wel een uitgebreide historische kennis hebben, voor het uitwendige vele goede en prijzenswaardige dingen hebben, maar ge mist het leven, het ware, het geestelijke leven, en daarmee mist ge clan ook alle kenmerken en vruchten van dat leven. En wat nog veel meer zegt: de natuurlijke mensch is en blijft als zoodanig een vijand van God, een vijand van Christus, een vijand van de waarheid. Men tracht dit wel te bedekken en te ontkennen, maar als het op de proef komt, zal het spoedig blijken of onze vroomheid een gemaakte is, gelijk bij de farizeën, dan wel of zij van den waren stempel is. Wat kerkelijken of godsdienstigen naam men dan ook draagt, het doet er niets toe. De Heere, die heilig en alwetend is, vraagt naar waarheid in het binnenste, 't Is een ontzettend woord, dat de Zaligmaker hier uitspreekt over menschen, die bij planten vergeleken worden, maar geen planten zijn van den Hemelschen Vader geplant, als de Heere van deze getuigt, dat zij zullen uitgeroeid worden. De beginselen welke men voorgestaan heeft zullen verdwijnen, en de personen, die zulke beginselen aanhingen en voorstonden zullen als boomen in het woud worden uitgehouwen. Dat zegt met andere woorden: zij zullen als het onkruid op den akker en als het kaf op den dorschvloer bijeenvergaderd en met vuur verbrand worden.
Op de vraag wat toch wel de diepste oorzaak was van al die ergernissen bij en onder de farizeën van die dagen, is het alles omvattend antwoord gegeven in deze weinige woorden; men kan de waarheid, de zuivere en onvervalschte waarheid niet verdragen. En van den Heere Jezus hoorde men niet anders. Altijd en overal, waar de Heere optrad, waren Zijne woorden geest en leven. Zonder aanzien des persoons, eenvoudig, ernstig, ontdekkend, vriendelijk en innemend. Moest echter de zonde bestraft, de huichelarij ontdekt, de dwaling aangewezen, dan ging het op den man af: „Gij geveinsden! wel heeft Jesaja van u geprofeteerd, zeggende: Dit volk genaakt Mij met hunne lippen, maar hun hart is verre van Mij”. De mensch, die een liefhebber van zichzelven is, wordt liever gevleid dan bestraft. Wie zoo hoog staat en zich zoo voortreffelijk acht boven anderen, en dan hooren moet, dat hoeren en tollenaars hen zullen voorgaan in het Konindrijk Gods, moet zulks wel allervreeselijkst zijn om aan te hooren. Reeds vroeger had Johannes de Dooper de farizeërs, wetgeleerden, sadduceërs en anderen als een „adderen-gebroedsel” gebrandmerkt en gewaarschuwd, dat zij gelijk waren aan boomen, wier wortels worden blootgelegd en de bijl van den boomhouwer er bij, gereed alzoo om neergeveld te worden. En nu was Christus gekomen, die, rechtvaardig als bet Lam Gods, desniettemin met heiligen ernst het uitsprak, dat uitgeroeid zou worden alle plant, die Zijn hemelschen Vader niet heeft geplant. Zij waren blinde leidslieden der blinden. Indien nu de blinde den blinde leidt, zoo zullen zij heiden in de gracht vallen.
Had het volk dit verstaan en verstonden het nog allee, die door zulke leidslieden zich laten leiden, wat zou men opschrikken en vreezen voor het gevaar, dal dreigt. Hoe zeer noodzakelijk is het dan ook ten allen tijde, dat ieder zichzelven beproeve. Bij zooveel ongeloof, bijgeloof, huichelarij en allerlei dwaling, als waaronder we leven, spreekt dit woord ook tot ons met vlammenden ernst, wat Christus de Heere hier tot Zijne discipelen spreekt. Niet die daar zeggen Heere, Heere, maar die gedaan zullen hebben den wil des Vaders, die in de hemelen is, die zullen ingaan.
Wat baat het den mensch, dat hij ziehzelven vleit of door anderen laat vleien, als er niets te vleien is. Gods heilig Woord spreekt beslist, — het is buiten of binnen, dood of levend, behouden of verloren.
De oprechten verlangen ook niets anders. Deze zijn afkeering van alle vleierij. Daartoe is het leven veel te ernstig, de waarheid van Gods getuigenis veel te ernstig, en de eindbeslissing, welke ieder mensch wacht, evenzeer veel te ernstig. Daarenboven is de zelfkennis, door den Heiligen Geest verkregen, genoegzaam, om te weten, wat het zegt een zondaar te zijn, die alleen door genade, op grond van Christus Middelaars verdienste, kan zalig worden. Wordt zelfontdekkende genade des Geestes gemist, vraag dan niet, waar de arme mensch toe in staat is. Als menschen zich ergeren, altijd ergeren aan de waarheid, hen door getrouwe dienaren verkondigd, is dit zeer ongelukkig. Hoe veel te meer dan waar men zich ergerde aan den Persoon en aan de leer van Gods Eeniggeboren Zoon, die niet alleen zonder zonde was, maar die daarenboven door teekenen en wonderen Zijn hooge, Zijn geheel eenige afkomst bewees.
Maar de waarheid wordt ook hierin bevestigd, dat de duisternis het licht niet kon verdragen. Gelukkig, de Heere staat voor Zijn eigen werk in. Is het goede werk in U begonnen, dan zal Hij, die zulks begon, ook voleinden. Gij moogt dan bij oogenblikken nog bekommerd en verlegen zijn onder de hevige bestrijdingen des Satans, of uw werk wel in der waarheid is, maar de Heere zal op Zijn tijd en op Zijne wijze het licht u in de duisternis doen opgaan.
Gelijk Christus alle geveinsdheid, dwaling en verkeerdheid bestraft en veroordeelt, zoo bemoedigt Hij de oprechten, die het waarlijk om Hem te doen is. Dan mag hij tot de kleingeloovige zeggen: „waarom hebt gij gewankeld?” En tot een vrouw als de Kananesche: „Ik ben niet gezonden dan tot de verlorene schapen van het huis Israels,”…. „en het is niet betamelijk het brood der kinderen te nemen en den hondekens voor te werpen,” — maar nooit wijst of slaat Hij een armen, geloovigen bedelaar af. O neen! die maar als de verloren zoon in de gelijkenis tot zich zelven komt, opstaat en tot Jezus gaat, die zal bij Hem vinden liefde, bereidwillige liefde, om zelfs den meest ellendige genade te bewijzen. En als dan van achteren dat werk der genade in den zondaar openbaar wordt, dan kunnen en mogen we daarvan getuigen: dat is een plant van den hemelschen Vader geplant, die in eeuwigheid niet zal worden uitgeroeid. De rechtvaardigen zal groeien als een palmboom, hij zal wassen als een cederboom op Libanon.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 10 augustus 1917

De Wekker | 4 Pagina's

Planten, die uitgeroeid zullen worden

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 10 augustus 1917

De Wekker | 4 Pagina's