Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Verborgen ondersteuning

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Verborgen ondersteuning

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Ik vermag alle dingen door Christus, die mij kracht geeft” Filipp. 4 : 13.

„Veel rampen zijn des vromen lot, maar uit die alle redt hen God; Hij is hun heil alleen”. Deze woorden van den bekenden psalmdichter zijn de omschrijving van hetgeen al de eeuwen door, tot op den huidigen dag, bij ervaring door de ware vromen wordt geleerd. Wél is niet aller weg dezelfde en wel is, voor zoover dit althans onder ons waarnemingsvermogen valt, groot onderscheid tusschen den één en den ander, maar beproevingen van allerlei aard zijn toch van het leven der geloovigen niet af te denken. Het waren niet alleen de discipelen des Heeren voor wien het van kracht was, wat de Heere eens zeide, dat zij in de wereld verdrukking zouden hebben. Deze wereld is voor hen het laad der ruste niet. Met vijandelijke machten hebben zij te strijden hun leven lang. Christus is als het „groene hout” niet gespaard, zijne geloovigen, bij dor hout vergeleken, zullen ook niet gespaard worden. Ziende op al den strijd en de moeite, op al den druk en de beproevingen, waar zij in dit leven aan onderworpen zijn, wordt wel eens in 't verborgene gezucht en gezegd: „hoe kom ik er nog door?” Anderen hebben tot zwaar beproefden die vraag wel eens gericht: „Hoe komt ge er door?” Eenigszins bekend met den weg en de omstandigheden, waarin deze of gene verkeerd, staat men wel eens verwonderd, dat er nog moed en kracht is en dat deze olie uit de levenslamp nog niet gansch verteerd is. Dit kan zich wel eens zoo krachtig en in 't oog loopend openbaren, dat het inderdaad anderen eerbied en bewondering afdwingt. Wist men niet, dat er een verborgen kracht is, die ondersteunen en sterken kan, waardoor men het hoofd boven water houdt, ook in de felste stormen en in de meest woeste golven van tegenspoed en druk, dan ware in dit opzicht het leven een onoplosbaar raadsel. Is er ooit een mensch geweest, die in dit alles een voorbeeld mag genoemd worden, dan is het Paulus, de apostel der heidenen. Hij wist vernederd te worden. „Ik weet”, zegt hij ook „overvloed te hebben”; alleszins en in alles was hij onderwezen, beide verzadigd te zijn en honger te lijden.
Veracht, miskend, geslagen, verlaten, aan allerlei lijden en beproeving was de man onderworpen geweest. Ook was hij geroepen tot verantwoording voor koningen en stadhouders. Gesmaad, belasterd, — niets was hem gespaard gebleven. En toch…. altijd goeden moed! Altijd bezield met kracht, om als een ware krijgsman onder de banier van Koning Jezus dapper te strijden en anderen in en tot den strijd aan te moedigen.
Toch was ook deze apostel een mensch van gelijke beweging als wij. Wél een man met bijzondere gaven en met een zeer uitgebreide kennis, maar toch een man, die het vrijmoedig en openhartig uitspreekt, dat in iets dergelijks het geheim zijner kracht niet bestaat. Neen, op de vraag, waardoor hij alle bezwaren en moeilijkheden steeds te boven kwam, wat hem tot alles bekwaamde en hoe hij in alles kan staande blijven, luidt zijn eigen antwoord: „Ik vermag alle dingen door Christus, die mij kracht geeft.” Dit maakte Paulus niet werkeloos, niet onverschillig. Het deed hem ook de liefde, door anderen hem bewezen, niet minachten. Verre van daar. Hij dankt zelfs de Filippensen voor de liefde hem bewezen, waar ze hunne stoffelijke gaven tot zijn onderhoud hadden gezonden. Wat de apostel zeggen wil is dit: dat het alleen en uitsluitend de kracht van Christus was, waardoor hij tot alles bekwaamd was. Daarin alleen lag het geheim van Paulus kracht, zoo zelfs dat hij roemen kan door het geloof en zeggen: „Als ik zwak ben, dan ben ik machtig.”
Hoe dit kan, heeft de Heere Jezus in de gelijkenis van den wijnstok en de ranken allerduidelijkst aangegeven en verklaard. De ranken leven uit de wijnstok. Zijn die ranken aan droogte en zonnehitte bloot gesteld, toch verdorren zij niet, omdat zij hun sappen zuigen uit den wijnstok. Was er geen vereeniging en verbinding tusschen de ranken en den wijnstok, dan was het met den groei of wasdom en het leven van de ranken spoedig gedaan. Door de kracht van den wijnstok gevoed, is er leven en werking in de ranken, zoodat deze zich uitbreiden, overal over heen werken, overal in en doordringen, door bloesem en vrucht, zich als levende en vruchtdragende ranken openbaren. Ach, wat zou men zich vergissen, als iemand meende, dat kennis, gaven, wetenschap of iets dergelijks, genoegzaam zouden zijn, om weerstand te bieden tegen alle verleiding en overwinnaar te zijn in alle gevaar. De mensch, hoe rijk en uitnemend ook bedeeld met uiterlijke weldaden, is en blijft een afhankelijk schepsel. Als de Heere zijn aangezicht verbergt, worden we verschrikt, als Hij onzen adem wegneemt, moeten we sterven, en als Hij Zijne hand van Zijne kinderen zou aftrekken, dan konden ze in eigen kracht geen oogenblik bestaan. Hoe treurig liep het af met Petrus, toen hij maar een oogenblik meende sterker te zijn, dan al zijne broederen. Met schade en schande heeft menigeen moeten leeren, wat het zegt, dat 's menschen heil ijdelheid is. Gelukkig evenwel, dat onze ontrouw de trouw van onzen God niet te niet kan maken. Dat is de troost en de sterkte van alle opprecht geloovigen. Als ge voor uw God moet belijden tot hinken en tot zinken elk oogenblik geneigd te zijn — als ge bij voortdurende ontdekking van uw verdorven aard en bestaan, haast den moed zoudt opgeven op een gunstig einde, dan is het telkens weder de verborgen kracht van Christus, welke in uwe zwakheid wordt verheerlijkt. Er zijn voorbeelden van menschen, die in buitengewoon zware en menigvuldige beproevingen hebben gedeeld, voor wien het scheen alsof de Heere hen in alles tegen was en van wien anderen dachten, zij zouden wel haast omkomen en bezwijken in hun druk. Maar neen, zij kwamen toch niet om; zij waren gelijk aan een scheepje, dat bij oogenblikken onder de golven bedekt, maar toch telkens weer boven kwam. Het is dan ook niet om te zeggen, wat de verborgen ondersteuning van Christus vermag. Daardoor gesterkt, kunt ge als een David op Goliath aftrekken; dan staat ge als een Paulus op den Areopagus en als een Luther op den Rijksdag te Worms.
Al zou de gansche wereld u dan willen bang maken en toeroepen: „geef den moed maar op, ge zijt toch verloren,” dan zegt het geloof een Paulus na: „Ik vermag alle dingen door Christus, die mij kracht geeft.” Trouwens, dat is de belofte des Heeren, waar Zijne gunstgenooten op mogen pleiten. Dat leert ons den psalmist nazeggen: „Gedenk, Heere! aan 't woord gesproken tot Uw knecht, waarop Gij mij verwachting hebt gegeven.” De kracht, waardoor Gods kind staande blijft in den strijd en waardoor we tot alles worden bekwaamd, waar de Heere ons toeroept, kent de wereld niet. Die verborgen kracht van Christus is dan ook een groote genade.
En al zijn krachten en gaven grootelijks onderscheiden, toch kenmerkt en onderscheidt dit den geloovige van alle andere menschen. Hij bezit een privilegie, waar anderen niet eens een recht begrip van hebben. Zoodra het er maar eens op aankomt, dan zal de waarde blijken, de geheel eenige waarde van deze weldaad. Voor al het goud dezer wereld is dit niet te bekomen, wat God de Heere uit genade, door de werking van den Heiligen Geest, Zijnen kinderen in en door Christus schenkt. Immers, zoo God voor ons is, wie zal dan tegen ons zijn?
Met en door die verborgen ondersteuning worden alle bezwaren en moeielijkheden overwonnen. Daardoor komt ge door de diepe valleien, klimt ge over de hoogste bergen. Staat ge dan even stil op uw weg, dan zult ge tot roem van Gods ontferming, bij een terugblik in het verleden moeten erkennen, dat het de Heere was, die door een onzichtbare hand u leidde en door een verborgen kracht u ondersteunde. Daaraan had Paulus en daaraan heeft ieder kind des Heeren genoeg, om te dragen wat de Heere ons oplegt en om te loopen, de loopbaan ons voorgesteld. Al vraagt de gansche wereld verwonderd: „hoe is het mogelijk dat die weduwe met haar kinderen door den tijd komt, — dat die man, die zooveel verloor en zoo ernstig werd beproefd, nog moed heeft?” door de kracht van Christus gesterkt, zien we, wat die kracht vermag. Dat heeft de vrome martelaren het vuur doen trotseeren, dat heeft anderen de schoonste aanbiedingen van de wereld doen afwijzen. Als ge met een Paulus alle dingen schade en drek leert achten, bij de uitnemendheid der kennis van Christus, dan is niets in de wereld wat deze weldaad kan overtreffen. Onze hoop is dan pp Christus, gelijk onze kracht in Hem is. Dan weerstaat ge door die verborgen kracht alle tot moedeloosheid en tot wanhoop leidende gedachten. Des Heeren Woord en beloften zijn dan de staf, waar ge op steunt. Ge houdt dan ook het oog gericht op het einde van uw pelgrimsweg. Daar schittert de kroon, den getrouwen toegezegd. Waarom zoudt ge dan ook vreezen? Uw hemelsche Leidsman staat toch immers voor de uitkomst in. Hij roept zelf u toe: „Hebt goeden moed, Ik heb de wereld overwonnen.”
Het volgen en gehoorzamen van Jezus zal u nooit berouwen. Anderen zullen zich moeten beklagen over de keus, die zij deden, over hun weg, hun gezelschap, in een woord over alles, wat hen het ééne noodige deed versmaden.
En dan niet meer terug te kunnen gaan, niet meer te kunnen veranderen, maar onder een eeuwigdurend zelfverwijt zijner ziele schade te moeten lijden, welk een vreeselijk lot zal dat zijn. Daar zijn, daar worden we tegen gewaarschuwd. De weg tot behoudenis is ons aangewezen in en door het evangelie. Christus wijst niet af, die tot Hem komen.
Zit ge nog in Satans strikken gevangen? Het is Christus, de Heere, die de werken des duivels verbreekt. Hoopt op den Heere, alle gij vromen en oprechten! Want de Heere is getrouw. Zijn kracht in uwe zwakheid volbracht, zal u eens met en door Christus overwinnaar doen zijn.

„Mijn weg gaat langs randen
Van afgronden heen,
En davert van de echo
Der golven beneên.
Hij zweeft tusschen wolken
En schimmen der doôn,
Hij zinkt tot de helle, —
Hij blinkt voor Gods troon.

'k Verstom in ellende
'k Verstik in 't gedrang,
Maar God is mijn uittocht
En jubelgezang.
Ik treed tusschen slangen
En leeuwengebroed,
Maar wie zou mij krenken
Als God mij behoedt?”

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 23 november 1917

De Wekker | 4 Pagina's

Verborgen ondersteuning

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 23 november 1917

De Wekker | 4 Pagina's