Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De wees en de weduwe

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De wees en de weduwe

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Hij houdt den wees en de weduwe staande.” Psalm 146 : b.

Tot de bijzondere zorge Gods over Zijne schepselen, behoort ook Gods zorg voor weezen en weduwen. Daarop wijzen ons de bijzondere wetten reeds, door God aan Israël voor weezen en weduwe gegeven. Zoo zegt de Heere tot zijn Israël (Exod. 22): „Gij zult geene weduwe noch wees beleedigen. Indien gij hen eenigszins beleedigt en indien zij eenigszins tot Mij roepen, Ik zal hun zekerlijk verhoeren.”
In Psalm 68 lezen we: „Hij, de Heere, is een Vader der weezen en een Richter der weduwen.” En op de vraag waarin de weldaad bestaat van hem, die den God Jakobs tot zijne hulpe heeft, en wiens verwachting op den Heere zijnen God is, wordt onder meer in Ps. 146 geantwoord, dat het de Heere is, die den wees en de weduwe staande houdt. „Laat,” lezen we op een andere plaats: „uwe weezen achter en Ik zal ze in het leven behouden, en laat uwe weduwen op Mij vertrouwen.”
Apostel Jacobus schrijft aan de twaalf stammen, die in de verstrooiing zijn: „De zuivere en onbevlekte godsdienst voor God en den Vaders is deze: weezen en weduwen bezoeken in hunne verdrukking.”
En om niet meer te noemen: wat zegt het veel, als we van den Heere Jezus lezen, dat de Heere met innerlijke barmhartigheid bewogen was, toen Hij, voor de poort der stad Naïn gekomen, daar de zoon eener weduwe, die gestorven was, zag uitdragen naar het graf. Jezus deed de menschen stilstaan, en wekte het kind op, en droogde op deze wijze allervriendelijkst de tranen dier arme weduwe. Verdrukkers van weduwen en weezen worden overal in des Heeren Woord met zware straffen bedreigd. Als de getrouwe en onveranderlijke zal God Zijn woord handhaven, door den mond van één Zijner heiligen gesproken: „Hij houdt den wees en de weduwe staande”.
Menigmaal is het met verwondering opgemerkt, hoe bijzonder de Heere voor weezen en weduwen zorgt. Er zijn voortdurend zooveel droeve voorbeelden van smartelijke verliezen, waarbij een weduwe, zooals men dat dan noemt, onverzorgd achterblijft, naardien haar overleden man over geen middelen had te beschikken, waardoor hij finantiëel althans zijne vrouw, bij zijn overlijden, onverzorgd moest achterlaten. Ach, wat diepgevoelde slag, als op die wijze een vrouw haar man en daarmede ook haar kostwinner verliest. En dan soms nog een zwakke, een alleszins hulpbehoevende vrouw, hetzij dan met of zonder kinderen. De omstandigheden kunnen daarbij soms van zoodanigen aard zijn, dat de meest hardvochtige mensch zelfs zijne hanen niet bedwingen kan. Is er dan voor een eerste oogenblik al eens eenige deelneming, men is het in vele gevallen zoo spoedig vergeten, waarbij dan het gevoel een verlatene te zijn zoo bijzonder smartelijk is. Er zijn niet veel menschen, die zich in het lot van anderen welen te verplaatsen. Er zijn ook niet veel menschen, die zuiver belangeloos het lot van anderen zich zoo aantrekken, dat men inderdaad bewijst steeds tot helpen en ondersteunen bereid te zijn. Verliezen kinderen hun beide ouders, zoodat zij geheel als weezen overblijven, wat kunnen ook dan de toestanden moeielijk en wat kan de toekomst dan donker zijn. Zeker, er wordt door allerlei filantropischen arbeid veel gedaan; dat mag en moet met dankbaarheid aan den Heere worden erkend, maar dat neemt niet weg, dat er ook door weezen wel eens veel geleden is en nog geleden wordt.
Gelukkig die weduwen en die weezen, die hun toevlucht hebben in en bij Jacobs God. Zij mogen pleiten op de beloften, welke de Heere in Zijn Woord aan hen heeft gedaan. Er kan dan korter of langer onder de toelating des Heeren worden verdrukt en benauwd, zelfs allerlei onrecht worden aangedaan, maar te Zijner tijd zal de Heere de twistzaak der weduwe richten en de verdrukte wees verlossen. Daartoe ontbreekt het den Heere aan het noodige niet.
De tekst, hierboven geplaatst, spreekt van staande houden. Dit onderstelt moeielijkheden en gevaar. Een weg, dien ge passeeren moet, kan zoo glad, zoo onbegaanbaar zijn, dat ge daarop vallen zoudt, ais ge niet van eenig hulpmiddel waart voorzien. Ge kunt zoo te worstelen hebben met allerlei tegenheden, van welken aard dan ook, dat zelfs anderen bekommerd vragen: zou die weduwe wel staande blijven, — zou ze niet als een lek geslagen scheepje zinken wegens kommer en verdriet? Maar neen. Hij, de Heere, houdt door een onzichtbare hand den wees en de weduwe staande.
Er komt gedurig redding en uitkomst van waar men het niet verwachtte. Weinigen zouden het gelooven, velen zouden het ongetwijfeld als iets bespottelijks beschouwen, als we zeiden eens een weduwe ontmoet te hebben, die reeds geruimen tijd had geleefd als een mensch, die slechts één dubbeltje per week vast inkomen had boven haar huishuur. Toch is het ons klaar gemaakt en bewezen, dat het beslist waarheid was. Nu begrijpt ieder, dat niet één mensch van een dubbeltje per week kan leven. Dat zeggen we dan ook niet. We zeggen dat bedoelde weduwe alleen één dubbelije vast inkomen had, nl. als leeftocht boven haar huishuur. Maar waar komt dan al het andere vandaan voor die vrouw? zal men vragen. Daar zorgde de Heere voor, van de eene week in de andere, zóó bijzonder, zóó opmerkenswaardig, als we bet zelden hebben gehoord. Laat dat nu een uitzondering zijn, maar zulke uitzonderingen zijn er meer. Uit onze eigen levenservaring zouden we dingen kunnen verhalen, die anderen ongeloofelijk zouden voorkomen en die toch werkelijk waar zijn.
Het ongeloof spot met alles wat wonder is. Ook de wonderen in de Heilige Schrift vermeldt, verwerpt men. Maar daarmee vernietigt men de geschiedenis niet. De weduwe van Sarepta, die middelijkerwijs den profeet Elia een tijd lang onderhield, bad slechts een weinig meel en een weinig olie. En wat gebeurde? Zij gebruikte van haar kleine voorraad, zonder dat deze minderde. Dat was een wonder Gods. Diezelfde God leeft nog en is niet veranderd.
Nog gebruikt de Heere raven, om zijne behoeftige kinderen van het noodige te voorzien. Al zijn het dan geen raven gelijk bij Elia — het zijn toch schepselen, die de Heere bewerkt en gebruikt naar Zijn welbehagen.
Hartroerende tooneelen hebben er gedurig plaats, maar wij weten ze niet altijd. Verbeeldt u, om slechts één staaltje te noemen: een rijk heer komt een nederig hutje binnen. Daar was armoe. Men had het dien heer gezegd, maar hij geloofde het niet, dat er menschen waren, zoo arm als men het hem had verteld.
't Was avond en donker, toen die heer daar binnen kwam. Over een heel klein vuurtje van gesprokkeld hout, hing een klein ijzeren potje. Om zich te overtuigen wat daar in was, lichtte de man het deksel op. En wat zag hij ? aardappelschillen. Op de vraag, waar dat voor dienen moest, antwoordde de arme stakkert; „Mijnheer, dat is ons avondmaal!”
De bezoeker wist genoeg; — hij moest als raaf dienen, om daar in den nood te voorzien. O, wat zal er in deze bange tijden veel worden geleden. Zoo menige gebrekkige en zwakke weduwe en zoo veel arme weezen, om van anderen niet te spreken, hebben zoo niet alles, toch aan veel gebrek.
En als we dan denken aan die landen, waar de mannen en vaders bij duizenden en tienduizenden zijn omgekomen in den oorlog, vraag dan niet wat bange zuchten er geslaagd, wat bittere tranen er geschreid worden. Moet men dan zijn troost zoeken en verwachten in en bij de wereld, och wat zal dat dan een arme troost zijn. De barmhartigheden der goddeloozen zijn wreed, en die van vele, zich Christen noemende menschen laten zoo veel te wenschen over. Mag evenwel de Heere onze Toevlucht en in Hem onze sterkte zijn, dan zal, hoe donker ooit Gods weg mag wezen, de Heere in gunst nederzien op degenen, die Hem vreezen. Zwaar zal de verantwoording zijn voor hen, die weezen en weduwen hebben verdrukt en benauwd. De Heere heeft het op zich genomen, om te wreken, het onrecht hun aangedaan; die zich verrijkt hebben met hun geld en goed, de Heere zal het zoeken. De gemeente des Heeren heeft in dit opzicht een heerlijk en uitgebreide roeping, om weduwen en weezen, om armen en ellendigen wel te doen. „De armen hebt gij altijd met u”, zegt de Heere, „en zoo gij wilt, kunt gij ze weldoen.” Dien den armen geeft leent den Heere. God de Heere heeft geen schepsel van nooden om gediend te worden, ook niet om den wees en de weduwe staande te houden, maar het is Zijn wil en welbehagen om menschen te gebruiken als middelen in Zijne hand, tot bereiking van Zijn heilig en heerlijk doel. Het is dan ook zeer juist opgemerkt, als men van oprecht vromen wel eens hoort, dat zij het een voorrecht achten als zoodanig te mogen werkzaam zijn. Het is ook zaliger te geven dan te ontvangen. Men heeft zich wel eens verontschuldigd met te wijzen op het vele bedrog, dat er is onder de menschen. En het is beslist waar, dat er van anderer goedheid veel misbruik wordt gemaakt. Doch dit mag in geen geval er toe leiden, om zich van alles te onttrekken.
Wij hebben in ons kerkelijk leven ook met weezen en weduwen te doen, bijzonder ook met die van overleden dienaren des Woords. De kerkelijke collecten welke geregeld daarvoor worden gehouden, heeten dan te zijn voor emeriti-predikanten en predikants weduwen en weezen. Mij kan het pijnlijk aandoen, als we hooren, dat gelukkig maar een enkele maal gebeurt, dat voor deze coll. de noodklok moet geluid worden. Dat behoeft volstrekt niet, als al de gemeenten onzer kerk maar naar vermogen bijdragen. Dat moet ons een liefdewerk zijn. Dat is ons. bijzonder van 's Heeren wege opgedragen. Dat er in deze bange tijden ook voor deze zaak veel noodig is, behoeft niet uiteengezet te worden. Laat de herinnering, dat de Heere het lot van den wees en de weduwe zich bijzonder aantrekt, ons genoeg zijn. Bij den Heere onzen God zijn uitkomsten, zelfs tegen den dood. Dat mag ook de weduwe en de wees, die God vreezen, troosten en bemoedigen, te weten, dat hun Ontfermer hun niet zal vergeten. Neen, al kan de gedachte u wellicht voor een oogenblik overvallen en aangrijpen „dat ge alleen en van allen verlaten zijt, weet dan, dat de Heere u zelf in en door Zijn Woord verzekert, dat meer dan een aardsche vader over zijne kinderen, de Heere zich ontfermt over degenen, die Hem vreezen.
Uw maker is uw Man, zegt de Heere der Heirscharen.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 7 december 1917

De Wekker | 4 Pagina's

De wees en de weduwe

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 7 december 1917

De Wekker | 4 Pagina's