Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Verootmoediging voor God

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Verootmoediging voor God

(Oudejaarsavond)

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Wie ben ik, Heere Heere! En wat is mijn huis, dat Gij mij tot hiertoe gebracht hebt?” 2 Sam. 7 : 18b.

Het is voor de laatste maal in dit jaar, dat we een stukje gaan schrijven in „de Wekker”. Het jaar 1917 spoedt ten einde. Als dit nr. verschijnt, zijn het slechts nog een paar dagen, en dan zal de laatste dag van dit jaar zijn aangebroken. Aan den avond van dien dag gaan de bezoekers van Gods huis wie slechts eenigszins kunnen naar de kerk. De oudejaarsavond toch heeft daartoe voor hen eene bijzondere aan trekkingskracht. Onwillekeurig komen ons dan vele en velerlei gedachten voor den geest, bij het terugzien op den afgelegden weg.
Het jaar 1917 begon met donker vooruitzicht, met het oog op den oorlog, en als een jaar van bloedige worsteling zal het eindigen, zonder dat de zoo lang gewenschte en begeerde vrede nog kwam. We gelooven niet, dat er ooit een jaar is geweest, waarin zooveel menschen zijn verslagen en gedood, dan in het thans ten einde spoedende jaar.
Als men eens een nauwkeurige statistiek kan zien van al de verslagenen, van al de verminkten, van al de weduwen en weezen uit dezen oorlog, dan sloeg men stellig de handen in één van verbazing. Door oorlog, door stormen en watervloeden, door oordeelen en door zegeningen heeft de Heere dit jaar tot ons gesproken. En bij zooveel, dat drukt en dreigt, was toch in menig opzicht de verschooning des Heeren nog over ons. Ons volk en land bleef tot hiertoe nog buiten den oorlog.
Er is wel veel klachte over gebrek aan brandstof, aan licht, schaarschte van levensmiddelen, vreeselijke duurte van alles, maar toch deed de Heere met ons nog niet naar onze zonden.
Met zooveel ellende, met zooveel dood en verderf om ons heen is er onder ons volk helaas nog maar o zoo weinig te zien van verootmoediging. Er wordt gevloekt en gelasterd, gedanst en gebrast. De plaatsen der ijdelheid worden nog altijd even druk bezocht. Men dobbelt en zwendelt, men woekert, en schraapt om geld, de misdaden vermenigvuldigen bij den dag. En nog spaarde en droeg de Heere ons en ons volk, trots zoovele heerschende volkszonden, zooveel ongeloof, zooveel atheïsterij, zooveel verloochening van Christus en zooveel verachting en verwerping van Gods heilig Woord. En wat daarbij nog het ergste is, dat zij, die nog belijders zijn van de waarheid en Christenen in belijdenis, nog maar zoo weinig kommer en smart hierover openbaren. Het is bij velen alsof het doen van anderen ons niet aangaat. Bedenken we daarbij echter wel, dat niet het spreken over de waarheid, maar het doen, het betrachten van de waarheid, zal het wél zijn, de vrucht van ons geloof moet kenmerken.
Nu we zoo na aan het einde van het aar zijn gekomen, is het voor ieder onzer de vraag: hoe hebben we dit jaar doorgebracht? Was het in onze openbaring naar buiten te zien, dat we niet van deze wereld zijn? Hebben we beantwoord aan onze heilige roeping, om als een zoutend zout, en als een schijnend licht ons te openbaren, te midden van een wereld, die in het booze ligt? Hebben we getracht onzen God ter eere te leven en te wandelen? Hebben we ons benaarstigd om winst te doen voor onze onsterfelijke zielen met den tijd en met de genademiddelen, welke de Heere ons zoo genadig schonk?
Heeft de nood van Christus kerk, de nood ook van land en volk ons op het hart gewogen, en kunnen onze binnenkameren en plaatsen van afzondering daarvan getuigen? Hoe hebben we ons gedragen in betrekking tot de behoeften van ons Koninklijk Huis, van onze regeering in deze moeielijke tijden? Ons leger, en die breede schare met jonge mannen, met inbegrip ook van onze veld predikers, — zijn we er gedurig aan gedachtig geweest in onze gebeden en smeekingen van Gods aangezicht?
Zie, dat zijn vragen, die nog met vele kunnen vermenigvuldigd worden. En op de vragen zijn we ook op de oudejaarsavond rekenschap verschuldigd aan God. Geplaatst voor deze en dergelijke vragen, twijfelen we geen oogenblik, of er zal, zelfs voor de besten en de uitnemendsten onder ons, nog stof te over zijn, om met den tollenaar in den tempel te bidden en uit te roepen: „O, God! wees mij zondaar genadig!” Trof u leed en druk, leed ge verlies en smart, deeldet ge in rouwe en droefenis, het is de Heere, die u staande hield voor omkomen en bezwijken.
De oudejaarsavond roept ons tot schuldbelijden voor Gods heilig aangezicht van wegen al onze zonden, zoo van nalatigheid als van bedrijf. Op een gebroken hart en een verslagen geest wil de Heere in genade nederzien. Maar dat niet alleen. Ons voegt ook onzen God en Ontfermer dankbaar te zijn voor Zijne gunstbewijzen, want te midden Zijns toorns was de Heere nog des Ontfermens gedachtig. Toen de profeet Nathan in den naam des Heeren Koning David er op wees en aan herinnerde wie en wat de Heere voor hem steeds was geweest en welke beloften nog aan hem en Zijn huis vervuld zouden worden, bleef de koning voor het aangezicht des Heeren, aan de plaats waar des Heeren naam werd aangeroepen. Hij kan van die plaats niet scheiden voor hij zijn hart voor God had uitgestort. Diep verootmoedigd onder de goedertierenheden des Heeren, roept David de knecht des Heeren uit: „Wie ben ik, Heere Heere! en wat is mijn huis, dat Gij mij tot hiertoe hebt gebracht?” David denkt daarbij aan zijn nederige afkomst en is zich wel bewust, dat ook zijn leven en arbeid door veel gebrek en zonde was gekenmerkt. Neen, als het om belooning naar verdienste zou gegaan zijn, dan zou het stellig ook dezen man Gods geheel anders zijn gegaan. Niets van al de weldaden en gunstbewijzen des Heeren hem geschonken, schrijft hij aan zich zelf toe. 't Was alles vrije genade, vrije gunst, dat hij met een Paulus zeggen kan: „door genade ben ik, die ik ben.” Wat al beproevingen en benauwdheden had de man doorleefd! Wat droeve dagen waren het hem, toen hij van Saul gejaagd en vervolgd werd als een veldheer op de bergen, — ook toen hij later voor zijn zoon Absalom moest vluchten en als een balling moest omzwerven. Hoe getuigen zijne psalmen uit dien tijd van al de ellende, door hem doorleefd. Maar door zijn God bewaard, geleid en uit alle nooden en gevaren verlost, is hij nu, aan het einde van zijn fel bewogen leven er volkomen van bewust, dat hij dit alles aan de grondelooze barmhartigheid Gods heeft te danken. Dat doet David bukken voor de hoog geduchte Majesteit des Heeren, in de erkentenis, dat niet aan David, maar aan God alleen de eere toe kwam voor alles.
Met de vraag: wie ben ik Heere, Heere? tot ons zelven inkeerend, zal het wat groots zijn op den laatsten avond van het jaar in zulk eene verootmoedigende zielsgestalte voor Gods aangezicht te mogen verkeeren. Dat kennen de kinderen der wereld niet. Daar spot het ongeloof meê, maar dat wordt verstaan en bij oogenblikken genoten door hen, die den Heere vreezen. Deze weten bet, gelijk David het ook wist, het is niet om onzentwil, maar alleen om Zijns Zelfs wil, dat God de Heere, in den Zoon Zijner eeuwige liefde aan zondaren wél doet. Hoe dieper we dan worden ingeleid in de kennis onzer ellende en onzer doem waardigheid voor God, hoe grooter in onze schatting zuilen worden de gunstbewijzen en goedertierenheden des Heeren.
Met de vraag, wie ben ik? tot ons zelven gekeerd, en daarbij de vraag: wat is mijn huis. en wat is ons vaderland? er is zooveel, dat tot verootmoediging roept. Hebben we getracht deze vragen in te denken, dan volgt ook nog deze: en wat zou ik en wat zoudt gij zijn, als de Heere met ons had gedaan naar onze zonden! Wie telt dan al de bemoeienissen en gunstbewijzen des Heeren, waarin we gedeeld hebben een jaar lang? Hebben we dan geen stof om met den gewijden dichter te zeggen: „Looft den Heere, mijne ziel! en vergeet geen van Zijne weldaden?” Zeker, er is ook veel geleden in dit jaar. Ook de kerk heeft in beproevingen gedeeld. Met smartgevoel denken we nog aan 't verlies van een tweetal leeraren. Ds. Hekkert en Ds. Schouten, die nog in de kracht des levens van ons werden weggenomen. Ook andere ambtsdragers, waaronder ook onzen ouden broeder Frugte, rustend voorganger, reisde af naar de eeuwigheid. Met hen gingen bidders heen; en we hooren zoo weinig dat anderen hun plaats innemen. Alles samen genomen kunnen we zeggen: meer, veel meer dan iemand kan vermoeden, is in dit jaar geleden. De druk der tijden brengt vele gezinnen in de klem. Niemand van het thans levende geslacht heeft ooit zulk een tijd beleefd. Maar hoe bang en hoe moeielijk ook, bij de gedachte aan hetgeen we hebben verdiend, zijn we spoedig met onze eischen aan het eind.
Als we Gods weldaden met een verkleinglas en onze ellenden met een vergrootglas bezien, gelijk helaas zoo vaak geschiedt, dan zijn we niet waar, niet zuiver in ons oordeel. Koning David beziet zich zelven in het licht der Goddelijke waarheid, en dan werkt de vraag: „Wie ben ik?” verootmoedigend, 't Is dan immers bij die vraag niet om het antwoord van menschen op die vraag te doen, wat anderen van u denken en van u zeggen. De vraag is: wat ben ik tegenover den Heere, die mijn zitten en mijn opstaan kent, en die van verre mijn gedachten doorgrondt? Wie ben ik tegenover dat heilige Wezen, die mij naar Zijn beeld en gelijkenis geschapen heeft? Rentmeester, geef rekenschap van uw rentmeesterschap!
De laatste avond van het jaar wijst ons onder meer naar den laatsten avond en de laatste ure van ons leven. De mensch gaat naar zijn eeuwig huis! We gaan echter niet met alle menschen denzelfden weg. Daarom zal ook het einde niet voor allen hetzelfde zijn.
Op de vraag: „wie ben ik?” tegenover de ons geopenbaarde waarheid, zegt het goddelijk antwoord: Gij zijt verloren of behouden, — ge zijt nog dood door de zonden en misdaden, of ge zijt door genade levend gemaakt met Christus. De oudejaarsavond roept ons even stil te staan op onzen weg en te overdenken waarheen tot dusver onze schreden waren gericht. Zoolang de genadetijd nog duurt, staat de gelegenheid voor dwalenden nog open om terug te treden. Wie dan zijn zonde en schuld voor God belijdt en tot Jezus de toevlucht neemt, dien wil de Heere genade bewijzen. „Wie ben ik?” zoo vrage ten laatste ieder, die door Gods genade mag erkennen: de Heere heeft mij geleid, geholpen, bewaard en welgedaan. Was het uw lust en keuze om den Heere te dienen, om Jezus te volgen en om een schaap van Zijne kudde te zijn, wat is het dan groot, als ge op anderen ziet, die nog vreemdelingen van dat alles zijn. „Wie ben ik?” zoo vraagt ge dan aan het einde van het jaar; en tot allen, die Hem in waarheid vreezen en liefhebben, zegt de Heere op die vraag: Gij zijt in Christus door wedergeboorte een nieuw schepsel geworden, en nu zijt ge „dus zelf niet meer, want ge zijt duur gekocht, niet voor goud of voor zilver, maar door het dierbaar bloed van Christus. Dankt dan God den Heere voor alles, maar allermeest hiervoor, dat ge aangenomen zijt tot een kind Gods en daarmee zijt geworden een erfgenaam van het eeuwige leven. Dit jaar spoedt ten einde, maar ook het einde van uw aardsche loopbaan hebt ge weldra bereikt, en dan wacht Gods kind de eeuwige heerlijkheid. Dan zullen de verlosten eeuwig zingen van Gods goedertierenheên. Zij hebben dan voor altijd het land van moeite en tranen achter zich, om zich voor eeuwig te verlustigen en te verblijden in den God huns heils.

„Die hier bedrukt met tranen zaait,
Zal juichen als hij vruchten maait”...

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 28 december 1917

De Wekker | 4 Pagina's

Verootmoediging voor God

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 28 december 1917

De Wekker | 4 Pagina's